ECLI:NL:CRVB:2015:1749
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering kinderbijslag op basis van verblijfstitel in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die sinds 7 maart 2002 met haar kinderen in Nederland verblijft, had een verzoek ingediend om kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had dit verzoek afgewezen, omdat appellante niet beschikte over een verblijfstitel zoals vereist in artikel 6, tweede lid, van de AKW. De Svb verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, wat leidde tot de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. In hoger beroep benadrukte appellante het belang van kinderbijslag voor de ontwikkeling van haar kinderen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante, op basis van het nationale recht, geen recht op kinderbijslag had. De Raad onderzocht of het internationale recht een andere uitkomst kon bieden, maar concludeerde dat er geen grond was om appellante niet uit te sluiten van de verzekering voor de AKW vanwege het ontbreken van een verblijfstitel.
De Raad verwees naar eerdere uitspraken en oordeelde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die een uitzondering op het koppelingsbeginsel rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van de Svb bleef in stand. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, en werd openbaar uitgesproken op 24 april 2015.