ECLI:NL:CRVB:2015:1762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
13-6428 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens kosten ouder dan een jaar voor aanvraagdatum

In deze zaak heeft appellant op 24 augustus 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandheelkundige hulp en contactlenzen. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, omdat de kosten meer dan een jaar voor de aanvraagdatum waren gemaakt. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Limburg heeft de uitspraak van het college bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant stelde dat hij onjuist was ingelicht door zijn consulente, wat hem zou hebben weerhouden van het indienen van een tijdige aanvraag. De Raad oordeelde echter dat er geen bewijs was dat de consulente appellant had afgehouden van het indienen van een aanvraag. Bovendien werd gesteld dat de psychische problemen van appellant en zijn schulden niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen.

De Raad bevestigde dat volgens vaste rechtspraak geen bijstand kan worden verleend voor kosten die zijn gemaakt vóór de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Het college had buitenwettelijk beleid dat in zeer bijzondere gevallen bijstand met terugwerkende kracht kan verlenen, maar dit beleid was niet van toepassing in het geval van appellant. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

13/6428 WWB
Datum uitspraak: 4 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
22 oktober 2013, 13/376 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.M. Bongaarts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bongaarts. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 24 augustus 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de vergoeding van kosten van tandheelkundige hulp en de kosten van contactlenzen. Hij heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag vijf nota’s van zijn tandarts ingediend, gedateerd 23 februari 2010, 15 maart 2010, 8 september 2010, 22 december 2010 en 8 juni 2011. Daarnaast heeft hij drie nota’s ingediend van zijn opticien, gedateerd 9 februari 2010, 14 oktober 2010 en
27 mei 2011.
1.2.
Bij besluit van 19 september 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd, meer dan een jaar voor de maand van de aanvraag zijn gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 4 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 september 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna weergegeven gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Wet werk en bijstand wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Appellant heeft in de eerste plaats betoogd dat sprake is van bijzondere omstandigheden omdat zijn consulente hem destijds onjuist heeft ingelicht en hem heeft meegedeeld dat het indienen van een aanvraag niet kan leiden tot het verlenen van bijzondere bijstand. Om die reden heeft appellant in eerste instantie afgezien van het indienen van een aanvraag. Dit betoog slaagt niet. Uit de beschikbare stukken blijkt dat navraag bij de consulente van appellant heeft geleerd dat zij weliswaar heeft medegedeeld dat de aanvraag zou worden afgewezen, maar ook dat het de eigen keuze van appellant was om een aanvraag in te dienen. De gedingstukken bieden geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de consulente appellant heeft afgehouden van het doen van een aanvraag. Onder die omstandigheden is er geen sprake van bijzondere omstandigheden die uit uitzondering op de in 4.1 genoemde hoofdregel rechtvaardigen.
4.3.
Ook wat appellant ter zitting heeft aangevoerd met betrekking tot zijn psychische problemen in combinatie met de aanwezigheid van schulden kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden.
4.4.
Het college voert buitenwettelijk beleid op grond waarvan in zeer bijzondere, individuele omstandigheden met terugwerkende kracht bijstand kan worden verleend tot een jaar voor de maand van de aanvraag. Dit beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak wordt een dergelijk beleid als gegeven aanvaard en dient de door de bestuursrechter te verrichten toetsing zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.5.
Vaststaat dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd meer dan een jaar voor de maand van de aanvraag zijn gemaakt. Het college heeft met de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand dan ook in overeenstemming met zijn beleid gehandeld. De grond van appellant dat het college in zijn specifieke geval van zijn beleid had moeten afwijken slaagt niet, gelet op de in 4.4 weergegeven beperkte toets.
4.6.
De aanvraag is in zoverre terecht afgewezen. De overige gronden behoeven gelet daarop geen verdere bespreking.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) R.G. van den Berg

HD