Uitspraak
OVERWEGINGEN
)en revalidatiearts P.J.A. ten Hengel van
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder als receptioniste in een hotel werkte. Appellante had zich op 8 december 2010 ziek gemeld na een auto-ongeluk, waarna zij een ZW-uitkering ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar uitkering per 2 juli 2012, omdat zij geschikt werd geacht voor haar arbeid. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zij ten onrechte geschikt was bevonden voor haar werk. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen inconsistenties waren. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aan te tonen dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen.
De Raad concludeerde dat er geen reden was om de beslissing van het Uwv te betwisten. De verzekeringsarts had slechts een geringe functiebeperking vastgesteld en er waren geen aanwijzingen voor andere problemen die het werk als receptioniste in de weg zouden staan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geschikt was voor haar arbeid, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was.
De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met D. van Wijk als griffier, en vond plaats op 11 mei 2015.