ECLI:NL:CRVB:2015:1770

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
13-3240 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder als receptioniste in een hotel werkte. Appellante had zich op 8 december 2010 ziek gemeld na een auto-ongeluk, waarna zij een ZW-uitkering ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar uitkering per 2 juli 2012, omdat zij geschikt werd geacht voor haar arbeid. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zij ten onrechte geschikt was bevonden voor haar werk. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen inconsistenties waren. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aan te tonen dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen.

De Raad concludeerde dat er geen reden was om de beslissing van het Uwv te betwisten. De verzekeringsarts had slechts een geringe functiebeperking vastgesteld en er waren geen aanwijzingen voor andere problemen die het werk als receptioniste in de weg zouden staan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geschikt was voor haar arbeid, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was.

De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met D. van Wijk als griffier, en vond plaats op 11 mei 2015.

Uitspraak

13/3240 ZW
Datum uitspraak: 11 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
23 mei 2013, 12/3995 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. M.M. Dezfouli, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. J.H. Ermers.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is werkzaam geweest als receptioniste in een hotel. Vanuit die functie is zij werkloos geworden, waarna zij in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Nadat appellante een auto-ongeval heeft gehad, heeft zij zich op
8 december 2010 ziek gemeld wegens hoofdpijn en pijnklachten in de nek en linkerarm. In verband daarmee is aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 27 juni 2012 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante met ingang van 2 juli 2012 beëindigd, omdat zij geschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 5 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was. Ten onrechte is appellante geschikt bevonden voor haar arbeid. Bij appellante is de diagnose whiplash gesteld. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst appellante naar de brieven van medisch adviseur dr. G.M.A. Clauwaert van 26 oktober 2011, neuroloog J.A. Don (onderzoeksdatum: 22 september 2011
)en revalidatiearts P.J.A. ten Hengel van
29 maart 2012.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2670).
4.2.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk. Daaraan wordt, mede gelet op het verhandelde ter zitting, nog toegevoegd dat op grond van artikel 19, vijfde lid, eerste volzin, van de ZW ten aanzien van een werkloze verzekerde onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. In het geval van appellante is dat het werk van receptioniste in een hotel.
4.3.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd bestaat geen reden anders te oordelen dan de rechtbank, inhoudende dat het Uwv appellante met ingang van 2 juli 2012 terecht geschikt heeft geacht voor haar arbeid als receptioniste in een hotel. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek waarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. Tevens is rekening gehouden met de medische informatie in het dossier. Daargelaten of appellante feitelijk ontbijtwerkzaamheden verrichtte, bestaat geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante geschikt te achten is voor haar maatgevende arbeid, zijnde receptioniste in een hotel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn medisch onderzoek van 14 augustus 2012 slechts een geringe functiebeperking van nek en linkerarm gevonden en geen aanwijzingen voor concentratie- en geheugenproblemen. De gevonden afwijkingen vormen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beletsel voor het werk van appellante als receptioniste in een hotel, dat als fysiek licht werk gezien moet worden. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die tot een andersluidende conclusie zou moeten leiden. De door appellante in hoger beroep overgelegde brieven zijn reeds in bezwaar door appellante overgelegd en zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hieromtrent in zijn rapport van 14 augustus 2012 met juistheid aangegeven dat uit deze stukken blijkt dat geen sprake is van duidelijke afwijkende bevindingen als gevolg van het ongeval. De geringe afwijkingen die als gevolg van dit ongeval bij appellante aanwezig zijn rechtvaardigen niet het oordeel dat zij haar werk van receptioniste in een hotel niet meer kan verrichten.
4.4.
Voor het inschakelen van een deskundige bestaat geen aanleiding
.
4.5.
Gezien hetgeen onder 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk

JL