ECLI:NL:CRVB:2015:1776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
13-5144 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid van functies voor appellant met beperking voor monotoon werk in het kader van WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant is van mening dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor hem, gezien zijn beperking voor monotoon werk. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam onderschreven, waarin werd geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperking van appellant voor monotone arbeid voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd. Appellant heeft in hoger beroep niet kunnen aantonen dat zijn mogelijkheden zijn onderschat, en er ontbreekt een verklaring van een medicus die zijn standpunt ondersteunt. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de geduide functies medisch geschikt zijn voor appellant, mits er sprake is van voldoende dynamiek in de werkzaamheden. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken en wijst de verzoeken om proceskosten af.

Uitspraak

13/5144 WIA
Datum uitspraak: 6 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van 5 februari 2013 en de einduitspraak van 2 augustus 2013 van de rechtbank Amsterdam, 12/1630 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.H. Blom, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Blom. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Ahnandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1. Voor de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraken. In hoger beroep is het volgende van belang.
1.1.
Naar aanleiding van een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv appellant bij besluit van 2 oktober 2009 meegedeeld dat de aan hem toegekende uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet zal worden gewijzigd, omdat appellant ongewijzigd voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2.
Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
12 mei 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Tegen het bestreden besluit heeft appellant beroep ingesteld.
2.1.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep nog van belang, geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ondanks de bij appellant vastgestelde ADHD geen beperkingen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voor het vasthouden van aandacht en voor monotoon werk. Voorts heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om de FML aan te (doen) passen overeenkomstig het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juli 2011, waarin deze stelt dat appellant is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Hiertoe heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
2.2.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het Uwv de FML aan doen scherpen. Er zijn alsnog beperkingen aangenomen voor het vasthouden van de aandacht (1.1), voor monotoon werk (1.9.10) en voor het aangewezen zijn op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Zoals blijkt uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 februari 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht dat er sprake is van monotoon werk indien het werk als min of meer voor gestructureerd moet worden beschouwd naar taak en duur van de taak. Indien er dynamiek naar taken en handelingen in het werk is aan te geven, is het werk voor appellant als geschikt te beschouwen. Nadat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep de mate van dynamiek in taken en handelingen van de geduide functies in kaart heeft gebracht, komt hij tot de conclusie dat er geen medische bezwaren zijn voor appellant om de geduide functies te kunnen realiseren.
2.3.
Bij de einduitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Voor zover in hoger beroep van belang heeft de rechtbank hiertoe overwogen dat het Uwv, conform de wens van appellant, alsnog een beperking voor monotoon werk heeft opgenomen in de FML onder beoordelingspunt 1.9.10, als overige specifieke voorwaarde voor het persoonlijk functioneren in arbeid. Het betreft dus een specifiek op appellant toegespitste voorwaarde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben deze beperking vervolgens toegelicht en daaraan invulling gegeven door per functie de mate van dynamiek in taken en handelingen toe te lichten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende gemotiveerd waarom de geduide functies in het licht van deze beperking voor appellant geschikt kunnen worden geacht. Voor de eigen uitleg die appellant geeft aan het begrip ‘monotoon werk’ heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in de FML terecht alsnog beperkt is geacht voor monotoon werk, maar dat bij de geduide functies (met uitzondering van de functie huishoudelijk medewerker gebouwen) sprake is van monotoon werk, zodat de functies niet geschikt zijn voor appellant. Om die reden hadden deze functies niet gebruikt mogen worden bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep is beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht heeft bepaald dat de rechtgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
4.2.
In hoger beroep is niet meer in geschil de juistheid van de in de FML aangenomen beperkingen. Alleen nog is aan de orde of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant en meer in het bijzonder of deze functies geschikt zijn voor appellant gezien zijn beperking voor monotoon werk.
4.3.
Het hierover gegeven oordeel van de rechtbank en de overwegingen, die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.4.
Het is aan de verzekeringsarts om in het individuele geval (aanvullende) beperkingen te formuleren, zowel in de FML als in de verzekeringsgeneeskundige rapporten. Hierbij is van belang dat de beoordeling door de verzekeringsarts voldoende en inzichtelijk moet worden gemotiveerd, nu het in het individuele geval gaat om de vraag of de vastgestelde beperkingen, waarmee de arbeidsdeskundige rekening moet houden bij het duiden van de functies, rechtens aanvaardbaar zijn (ECLI:NL:CRVB:2013:1647).
4.5.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen betreft het hier een specifiek op appellant toegespitste voorwaarde voor zijn persoonlijk functioneren in arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperking voor het verrichten van monotone arbeid voor het geval van appellant, zo blijkt uit het mede door hem ondertekende arbeidskundig rapport van
26 februari 2013, aldus nader ingevuld en toegelicht, dat de arbeid voor hem geschikt is als hierin sprake is van dynamiek naar taken en handelingen. In zijn rapport van 26 april 2013 heeft hij aangevuld dat juist functies waarin de dynamiek van het productieproces ontbreekt, moeten worden gezien als monotone arbeid. Hierbij denkt hij aan werkzaamheden op
WSW-niveau, waarbij de aansturing door het productieproces ontbreekt en het daarop anticiperen ontbreekt. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperking van appellant voor monotone arbeid voldoende inzichtelijk gemotiveerd.
4.6.
Appellant heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat met deze invulling van zijn beperking voor monotone arbeid zijn mogelijkheden zijn onderschat. Een verklaring van een medicus, waarin steun wordt gevonden voor de opvatting van appellant, ontbreekt.
4.7.
Uitgaande van deze beperking voor monotone arbeid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies voor appellant medisch geschikt kunnen worden geacht. De overwegingen, die de rechtbank tot dit oordeel hebben gebracht, worden onderschreven.
4.8.
Uit de overwegingen 4.3 tot en met 4.7 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en C.C.W. Lange en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) K. de Jong

NK