Uitspraak
29 november 2013, 12/4068 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die op 1 januari 2012 eervol ontslag heeft gekregen op grond van onbekwaamheid en ongeschiktheid voor zijn functie. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de voorzitter van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) terecht heeft geconcludeerd dat de appellant niet in staat was om zich aan te passen aan de werkprocessen en zich te schikken naar de leiding. De appellant had meerdere keren de gelegenheid gekregen om zijn functioneren te verbeteren, maar heeft deze kansen niet benut. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak die stelt dat ontslag op deze gronden voldoende onderbouwd moet zijn met concrete gedragingen van de ambtenaar. De Raad concludeert dat de voorzitter voldoende bewijs heeft geleverd van de onbekwaamheid van de appellant, die zich niet kon aanpassen aan de organisatie en niet in staat was om constructief samen te werken.
De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De appellant had aangevoerd dat hij nooit op zijn gedrag was aangesproken en dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn functioneren te verbeteren. De Raad oordeelt echter dat de voorzitter gedurende een lange periode verschillende oplossingen heeft aangedragen, maar dat de appellant telkens weigerde om hieraan mee te werken. De Raad benadrukt dat het aan de werkgever is om de organisatie en werkprocessen in te richten, en dat de werknemer zich moet voegen naar de eisen die aan zijn functie worden gesteld.
De Raad komt tot de conclusie dat het ontslag niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat de appellant niet onevenredig zwaar is getroffen door het besluit. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.