ECLI:NL:CRVB:2015:1860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
12-3163 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor werk na WIA-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich beroept op een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Appellante heeft een verminderde benutbaarheid van haar mogelijkheden, maar wordt geacht in staat te zijn om psychisch en lichamelijk niet te zwaar belastend werk te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de fysieke en psychische beperkingen van appellante zijn vastgelegd. De psychiater W.M.J. Hassing heeft in haar rapportage vastgesteld dat er geen objectieve medische gronden zijn voor een urenbeperking, en dat de klachten van appellante niet voldoen aan de criteria voor een somatoforme stoornis.

De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Raad heeft geconcludeerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv de beperkingen van appellante correct hebben beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat er geen objectieve medische gronden zijn om de beperkingen voor het verrichten van arbeid onjuist te achten. De geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies is afdoende toegelicht, en de argumenten van appellante zijn niet overtuigend gebleken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.

Uitspraak

12/3163 WIA
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
23 april 2012, 11/2534 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Na de behandeling van het geding ter zitting op 28 maart 2014 van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft de psychiater W.M.J. Hassing benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Deze heeft een schriftelijk verslag van haar onderzoek, gedateerd
30 september 2014, uitgebracht, waarop vervolgens door beide partijen is gereageerd.
Het geding is opnieuw ter zitting behandeld op 20 maart 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld en volstaat hier met het volgende.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 juni 2011 vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat appellante met ingang van 30 november 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit 1 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt en heeft het beroep van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat de verzekeringsarts heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van ziekte of gebrek waardoor zij ernstige klachten ervaart. Door deze klachten is zij rolstoel gebonden. Volgens de verzekeringsarts is bij appellante echter geen sprake van een algeheel onvermogen. Rekening houdend met het rolstoel gebonden zijn van appellante, waarbij zij zelfstandig transfers kan maken en kortdurend met steun kan staan, acht de verzekeringsarts haar in staat om arbeid te verrichten. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin de beperkingen van appellante zijn vastgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen medische redenen gezien om af te wijken van dit oordeel. De FML is aangescherpt volgens de richtlijnen “rolstoelgebruik”. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door appellante overgelegde informatie onvoldoende aanknopingspunten biedt om per de datum in geding meer beperkingen, waaronder een urenbeperking, aan te nemen wegens de door appellante ervaren klachten.
2.2.
Met betrekking tot het arbeidskundige aspect van het bestreden besluit zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat in het rapport van
26 oktober 2011 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een toereikende toelichting is gegeven op de door het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem afgegeven signaleringen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar in bezwaar en beroep aangevoerde standpunt herhaald dat bij het vaststellen van haar belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. Zij meent dat zij op de datum in geding door haar lichamelijke klachten met name energetisch beperkt is geweest en dat daarom een urenbeperking moet worden aangenomen. Voorts is zij van mening enkele geselecteerde functies niet te kunnen vervullen vanwege problemen met haar stem en in verband met haar onvermogen om conflicten te hanteren.
3.2.
Psychiater W.M.J. Hassing heeft na psychiatrisch onderzoek en vanuit de anamnese vastgesteld dat een psychiatrische diagnose op de As I in engere zin, zoals een angst- en/of depressieve stoornis, niet te stellen is. De lichamelijke klachten voldoen niet aan de noodzakelijke criteria van een somatoforme stoornis. Uit de stukken en op grond van de onderzoeksbevindingen en het dagverhaal kan niet worden geobjectiveerd dat er sprake is van significant lijden en/of beperkingen. Op voorwaarde dat er geen of onvoldoende somatische verklaring is voor de somatische klachten van appellante, voldoen haar klachten op grond van de door appellante zelf beschreven ernst en beperkingen op de datum in geding, aan de criteria van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Hassing heeft op basis van de anamnese geconstateerd dat appellante destijds vanwege de door haar genoemde lichamelijke klachten in behoorlijke mate beperkt is geweest in haar energie.
3.3.
Na bestudering van het rapport van psychiater Hassing en in antwoord op een vraag die de Raad heeft gesteld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een tweetal reacties ingezonden waarin zij heeft vastgesteld dat Hassing geen nieuwe, niet eerder genoemde, objectieve medische feiten naar voren heeft gebracht die aanleiding kunnen geven tot een andere conclusie te komen dan is neergelegd in de eerdere verzekeringsgeneeskundige rapporten. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw de conclusie getrokken dat, gezien de beschreven beperkingen van appellante, waarmee beoogd is dat zij aangewezen is op fysiek zeer licht werk, rekening houdend met haar gebruik van de rolstoel, er in correcte mate is tegemoet gekomen aan de energetische beperkingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante beschikt over verminderde benutbare mogelijkheden. Zij wordt echter in staat geacht om psychisch en lichamelijk, met name voor het bewegingsapparaat, niet te zwaar belastend werk te doen. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML zijn fysieke en psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen betreffende het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante. Zij is onder meer beperkt geacht op het uiten van de eigen emoties en het omgaan met conflicten. Mede in verband met de conclusies van psychiater Hassing is er geen reden om te oordelen dat de beoordeling van de psychische beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig of onjuist is geweest. Zoals de Raad vaker heeft overwogen brengt de diagnose ongedifferentieerde somatoforme stoornis op zichzelf genomen niet mee dat sprake is van medisch objectiveerbare, uit ziekte of gebreken voortvloeiende, beperkingen en vormt deze diagnose daarom op zichzelf genomen geen toereikende basis voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA. In het licht hiervan, en in aanmerking genomen dat bij appellante op neurologisch noch op psychiatrisch gebied relevante aandoeningen konden worden vastgesteld, moet worden geoordeeld dat er geen objectief medische gronden zijn om de voor appellante van toepassing geachte beperkingen voor het verrichten van arbeid onvolledig of onjuist te achten.
4.2.
Vastgesteld moet worden dat psychiater Hassing haar oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv appellante ten onrechte op de datum in geding energetisch niet beperkt hebben geacht, kennelijk in overwegende mate heeft gebaseerd op de anamnese en de subjectieve klachtenbeleving van appellante. In verband met het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip zoals dat naar vaste rechtspraak dient te worden uitgelegd, levert dit geen objectief medische grond op voor de vaststelling dat een urenbeperking moet worden aangenomen. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de reactie van 1 december 2014 overwogen dat, gezien de beschreven beperkingen waarmee beoogd is tot uitdrukking te brengen dat appellante aangewezen is op fysiek zeer licht werk, rekening houdend met haar gebruik van de rolstoel, er in correcte mate tegemoet gekomen is aan de energetische beperkingen.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De geschiktheid van appellante voor de bij de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid gebruikte functies van telefonist/receptionist, administratief medewerker en productiemedewerker industrie is afdoende toegelicht. Het argument van appellante dat de functie telefonist/receptionist niet geschikt is vanwege problemen met haar stem slaagt niet, reeds omdat er op de datum in geding geen beperking is vastgesteld ten aanzien van het stemgebruik van appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 oktober 2011 de maatmanfunctie administratief medewerker verworpen vanwege onder meer het aspect
face-to-face conflicthantering. De voorgehouden functie administratief medewerker kent geen bijzondere belasting op conflicthantering. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd dat de belasting ten aanzien van samenwerken in deze functie de functionele mogelijkheden van appellante niet overschrijdt.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. van Ravenstein

JL