ECLI:NL:CRVB:2015:1940
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de loonsanctie in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een loonsanctie opgelegd aan de werkgeefster van appellante, die zich op 19 februari 2010 ziek meldde. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de behandeling van deze aanvraag opgeschort. De werkgeefster had niet voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, wat leidde tot een verlenging van de loonsanctie tot 15 februari 2013. Appellante stelde dat de loonsanctie verder bekort moest worden dan tot 1 juli 2012, de datum waarop haar een IVA-uitkering werd toegekend.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 30 april 2015 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv was vertegenwoordigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de loonsanctie verder te bekorten dan tot de datum van de IVA-uitkering. De Raad benadrukte dat de toekenning van de IVA-uitkering niet betekent dat de werkgeefster geen re-integratie-inspanningen hoeft te verrichten. Appellante had niet onderbouwd dat zij schade had geleden door het niet verder bekorten van de loonsanctie, en haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.