ECLI:NL:CRVB:2015:1949
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering en medische beoordeling van arbeidsmogelijkheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die werkzaam was als verzorgster van overledenen. Appellante had zich ziek gemeld met rug- en armklachten, alsook psychische klachten, en ontving een ZW-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 27 augustus 2012 besloten de uitkering te beëindigen, omdat appellante in staat werd geacht haar werk te hervatten. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan rapporten van Instituut Psychosofia en dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met de medicatie die zij gebruikte. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de rechtbank terecht aan de rapporten van Instituut Psychosofia voorbij is gegaan, omdat deze niet voldoen aan de reguliere geneeskundige standaarden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie zorgvuldig beoordeeld en vastgesteld dat appellante met haar medicatie voldoende functionele mogelijkheden heeft om haar werk te verrichten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep niet overtuigend geacht. De Raad concludeert dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is en dat er geen medische stukken zijn ingediend die aantonen dat appellante niet in staat is haar werkzaamheden te verrichten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.