ECLI:NL:CRVB:2015:1971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
14-2737 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een beslag op uitkering in het kader van Wajong

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een appellant die een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). De appellant had te maken met executoriaal beslag op zijn uitkering, dat was gelegd naar aanleiding van een uitspraak van de geschillencommissie Advocatuur. Het Uwv had op 31 juli 2013 aan de appellant meegedeeld dat er een bedrag van € 97,86 zou worden ingehouden op zijn uitkering in verband met dit beslag.

De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, met de overweging dat de bestuursrechter niet bevoegd is om de rechtmatigheid van het beslag te beoordelen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze overwegingen bevestigd. De Raad oordeelde dat de omvang van het geding zich beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. De Raad stelde vast dat het Uwv gehouden was om medewerking te verlenen aan het beslag, zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat de bestuursrechter wel degelijk de procedurele regels die geleid hebben tot het beslag kan beoordelen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gronden die appellant aanvoert in essentie een herhaling zijn van eerdere argumenten en dat deze niet ingaan op de rechtsvraag die ter discussie staat. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2737 WWAJ
Datum uitspraak: 17 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 april 2014, 13/4665 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2015. Appellant is verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
De geschillencommissie Advocatuur heeft op 2 november 2012 een uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant en zijn toenmalige advocaat. Dit heeft er toe geleid dat er executoriaal beslag is gelegd op de uitkering van appellant.
2. Bij besluit van 31 juli 2013 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat in verband met het beslag door een deurwaarderskantoor met ingang van 1 augustus 2013 een bedrag van € 97,86 wordt ingehouden op zijn uitkering
3. Bij besluit van 16 augustus 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
31 juli 2013 kennelijk ongegrond verklaard.
4.1.
Appellant heeft in zijn beroepschrift tegen het bestreden besluit verzocht te verhinderen dat de betalingen worden gedaan op grond van het beslag omdat zijn advocaat en de Geschillencommissie Advocatuur niet de juiste procedures hebben gevolgd.
4.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de voorzieningenrechtbank Midden-Nederland op 5 februari 2013 verlof voor de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis heeft verleend en dat de bestuursrechter niet bevoegd is de rechtmatigheid van een dergelijk beslag of de door de Geschillencommissie Advocatuur gevolgde procedure te beoordelen. Het Uwv heeft aangegeven gehouden te zijn volledige medewerking aan het beslag te geven, zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Dit is in overeenstemming met de vaste rechtspraak van de Raad, zoals is weergegeven in ECLI:NL:CRVB:2010:BO9009. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard en moet de bestuursrechter zijn toetsing beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag (ECLI:NL:CRVB:2013:CA1632). In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat het Uwv het beslag niet mocht uitvoeren zoals het dat heeft gedaan.
5. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd - samengevat en zakelijk weergegeven - dat het in de rede ligt dat de bestuursrechter kan beoordelen of de niet-inhoudelijke procedure regels, die geleid hebben tot het beslag, correct gevolgd zijn. Appellant stelt zich opnieuw op het standpunt dat hij het niet eens is met de werkwijze van de Geschillencommissie Advocatuur en dat daaruit volgt dat ten onrechte beslag is gelegd. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de Raad een eigen bevoegdheid heeft en een oordeel kan geven over de vraag of de juiste procedures zijn gevolgd. Het is immers de taak van de Raad om de zwakkeren tegen de sterken te beschermen.
6.1.
De Raad overweegt als volgt.
6.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omvang van het geding zich beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het ligt noch op de weg van het Uwv, noch op de weg van de bestuursrechter om de geldigheid van het beslag te beoordelen.
6.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van de gronden van het beroep. Deze gronden richten zich niet tegen de rechtsvraag die thans ter discussie staat.
6.4.
Appellant is het niet eens met de gang van zaken die uiteindelijk geleid heeft tot de beslaglegging. De Raad heeft echter - anders dan appellant stelt - geen bevoegdheid om daar een oordeel over te vellen.
7. Uit 6.2 tot en met 6.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) W. de Braal
ew