Uitspraak
30 april 2014, 13/4665 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
31 juli 2013 kennelijk ongegrond verklaard.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een appellant die een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). De appellant had te maken met executoriaal beslag op zijn uitkering, dat was gelegd naar aanleiding van een uitspraak van de geschillencommissie Advocatuur. Het Uwv had op 31 juli 2013 aan de appellant meegedeeld dat er een bedrag van € 97,86 zou worden ingehouden op zijn uitkering in verband met dit beslag.
De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, met de overweging dat de bestuursrechter niet bevoegd is om de rechtmatigheid van het beslag te beoordelen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze overwegingen bevestigd. De Raad oordeelde dat de omvang van het geding zich beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. De Raad stelde vast dat het Uwv gehouden was om medewerking te verlenen aan het beslag, zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat de bestuursrechter wel degelijk de procedurele regels die geleid hebben tot het beslag kan beoordelen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gronden die appellant aanvoert in essentie een herhaling zijn van eerdere argumenten en dat deze niet ingaan op de rechtsvraag die ter discussie staat. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.