ECLI:NL:CRVB:2015:2035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
13-2839 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en het vertrouwensbeginsel in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 20 maart 2012, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 25 januari 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met haar vastgestelde belastbaarheid. De medische beoordeling door de verzekeringsartsen was zorgvuldig verricht en er waren geen relevante aspecten van appellantes gezondheid gemist. De rechtbank had ook met juistheid geoordeeld dat appellante op de datum in geding in staat was om haar maatgevende arbeid uit te voeren. De rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gaven voldoende inzicht in de geschiktheid van de geduide functies voor appellante.

Daarnaast werd het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel verworpen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/2839 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 april 2013, 12/6299 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft W.P.M. Kersten hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 20 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van 25 januari 2012 voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 6 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante verzocht hetgeen in bezwaar en beroep is gesteld als herhaald en ingelast te beschouwen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig is verricht. Terecht oordeelt de rechtbank dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze hebben onderbouwd hoe zij tot de vaststelling van de beperkingen zijn gekomen. Niet is gebleken dat zij relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist, danwel onjuist in de Functionele Mogelijkhedenlijst hebben vertaald. Er zijn geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante per 25 januari 2012. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde belastbaarheid.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellante op de datum in geding in staat moest worden geacht om haar maatgevende arbeid uit te voeren. In de rapporten van de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is voldoende toegelicht dat de kenmerkende functiebelasting in de maatgevende arbeid de functionele mogelijkheden van appellante niet overschrijdt. Voorts heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat, gelet op de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 oktober 2012 en zijn nadere motivering, ingezonden in hoger beroep, in voldoende mate rekening is gehouden met de belastbaarheid van appellante en dat de geduide functies voor haar geschikt zijn.
4.4.
Voorts heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
14 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7633, met juistheid geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank ten grondslag heeft gelegd aan haar oordeel.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) W. de Braal
KvR