In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren in 1966. Appellant had op 9 december 2011 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), welke door het Uwv bij besluit van 10 mei 2012 was afgewezen. Na bezwaar en heroverweging verklaarde het Uwv het bezwaar ongegrond, met als argument dat appellant in staat werd geacht meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 30 mei 2013.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de passendheid van de geselecteerde functies betwist. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de medische en arbeidskundige situatie van appellant op 30 maart 2012 heeft beoordeeld, in plaats van zijn situatie op 17-jarige leeftijd en na afloop van de geldende wachttijd. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit berustte op een onjuiste grondslag, wat de rechtbank niet had onderkend.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd. De Raad heeft bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant, die zijn begroot op € 3.234,94, inclusief kosten van rechtsbijstand en een vergoeding voor een arbeidskundige expertise. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor Wajong-uitkeringen, vooral voor personen die voor 1 januari 1980 zijn geboren.