ECLI:NL:CRVB:2015:2097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2015
Publicatiedatum
29 juni 2015
Zaaknummer
13-4970 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die zich op 14 april 2010 ziek meldde met klachten van overspannenheid en burn-out, had in eerste instantie recht gekregen op een WGA-uitkering met ingang van 11 april 2012. Het Uwv had vastgesteld dat appellant 66,91% arbeidsongeschikt was, maar dit besluit werd door de rechtbank Gelderland in een eerdere uitspraak bevestigd. Appellant was het niet eens met de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en stelde dat er te weinig beperkingen waren opgenomen, waaronder een urenbeperking. Hij voerde aan dat de verzekeringsartsen zich niet aan het CVS-protocol hadden gehouden en dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 juni 2015 behandeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een deugdelijke medische grondslag. Appellant had niet voldoende medische informatie overgelegd om zijn stelling dat er te weinig beperkingen waren opgenomen in de FML aannemelijk te maken. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen niet gehouden waren om het CVS-protocol te hanteren, omdat er geen objectieve medische gronden waren voor het aannemen van verdergaande beperkingen. De functies die aan de schatting ten grondslag lagen, werden als medisch geschikt beoordeeld. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

13/4970 WIA
Datum uitspraak: 22 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 juli 2013, 13/595 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Nadien hebben partijen nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door M.A.T. Huisman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 14 april 2010 ziek gemeld met klachten van overspannenheid en burn-out voor zijn werk van projectmanager civiel dat hij gemiddeld 40 uur per week verrichtte.
1.2.
Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 juli 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 11 april 2012 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.3.
Bij besluit van 19 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 juli 2012 ongegrond verklaard, met verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Die laatste heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 66,91%. De arbeidsongeschiktheidsklasse is ongewijzigd 35 tot 80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Er zijn op de datum in geding geen medisch objectiveerbare gronden aanwezig voor het aannemen van verdergaande beperkingen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek of aan de juistheid van de uitkomsten daarvan. Appellant moet op 11 april 2012 in staat worden geacht arbeid te verrichten in overeenstemming met de voor hem vastgestelde belastbaarheid zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben afdoende gemotiveerd hoe zij tot hun medisch oordeel zijn gekomen en waarom er geen redenen zijn om een urenbeperking aan te nemen. Als rekening wordt gehouden met de in de FML opgenomen beperkingen is een arbeidsduurbeperking niet noodzakelijk, omdat de psychische aandoening van appellant in die mate in remissie is dat er geen noodzaak meer bestaat tot overdag rusten en omdat uit het dagverhaal blijkt dat appellant acht uur per dag kan functioneren. Uit de voorhanden zijnde medische stukken is niet gebleken dat er bij appellant sprake is van een Chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) zodat er geen aanleiding was om het protocol CVS bij de beoordeling te hanteren. Voorts volgt uit vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 7 december 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR8530, dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Een verzekeringsarts dient de behandelend sector te raadplegen in die gevallen waarin een behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. Die situatie heeft zich in dit geval niet voorgedaan, zodat de verzekeringsartsen niet gehouden waren om informatie bij de behandelend sector op te vragen. Over de arbeidskundige beroepsgronden heeft de rechtbank geoordeeld dat die niet slagen omdat er geen reden is om aan de juistheid van de FML te twijfelen en een diploma heftruckchauffeur niet is vereist voor de aan de arbeidsongeschiktheidsschatting mede ten grondslag liggende functie met SBC-code 111220 (magazijn-, expeditiemedewerker).
3. In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat in de FML te weinig beperkingen zijn opgenomen en dat een urenbeperking zou moeten worden toegekend. Ten onrechte hebben de verzekeringsartsen zich niet gehouden aan het protocol CVS en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie ingewonnen bij de specialist(en). Appellant heeft de Raad verzocht een medisch deskundige te benoemen. Over de arbeidskundige grondslag heeft appellant aangevoerd dat de geduide functies SBC-code 471101 (procesoperator niet-voedingsmiddelenindustrie), 111220
(magazijn- expeditiemedewerker) en 267050 (wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur) in medisch opzicht niet passend zijn. Voor de functie met SBC-code 111220 geldt bovendien dat appellant niet over het vereiste diploma heftruckchauffeur beschikt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Appellant heeft de juistheid van zijn stelling dat in de FML te weinig beperkingen zijn opgenomen, waaronder een urenbeperking, niet aannemelijk gemaakt met medische informatie, terwijl de reeds beschikbare medische informatie daarvoor geen grond biedt. Uit de in hoger beroep op 5 november 2013 overgelegde ongedateerde doorverwijzing naar het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid van het Radboud UMC in Nijmegen is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants beperkingen voor het verrichten van arbeid op de datum in geding, 11 april 2012. Voorts heeft de rechtbank terecht appellants stelling niet onderschreven dat uit de brief van 22 februari 2012 van de behandelend psychotherapeut blijkt dat hij CVS heeft. Voor de verzekeringsartsen bestond dan ook geen aanleiding om het CVS-protocol te hanteren. De beroepsgrond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij specialisten heeft de rechtbank onder juiste motivering van haar oordeel verworpen. Voor het benoemen van een deskundige in hoger beroep is evenmin aanleiding.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de arbeidskundige rapporten van 14 december 2012 en 15 oktober 2013 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht. De beroepsgrond dat de functie met SBC-code 111220 ongeschikt is vanwege de diploma-eis heftruckchauffeur, heeft de rechtbank onder juiste motivering verworpen.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek van appellant om veroordeling van het Uwv tot veroordeling van schadevergoeding wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) P. Uijtdewillegen
JvC