ECLI:NL:CRVB:2015:2192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
3 juli 2015
Zaaknummer
13-6932 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid en het recht op een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 20 augustus 2012 recht had op een WIA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 69,65%. Later, op 15 december 2014, werd vastgesteld dat appellante recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de beperkingen van appellante goed waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante voerde aan dat er onvoldoende informatie was ingewonnen bij haar psychiater, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden en dat de rapporten zorgvuldig waren opgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De Raad concludeerde dat appellante niet voldeed aan de criteria voor duurzame arbeidsongeschiktheid op de datum in geding, 20 augustus 2012, en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

13/6932 WIA
Datum uitspraak: 3 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
20 november 2013, 12/3072 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 13 juli 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van 20 augustus 2012 voor appellante recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 69,65%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 15 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard
.
1.2.
Bij besluit van 15 december 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van
20 oktober 2014 voor appellante recht op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) is ontstaan.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen informatie bij psychiater M.J. Kwakkelstein heeft opgevraagd. Appellante heeft recht op een IVA-uitkering, nu zij op en na 20 augustus 2012 (de in geding zijnde datum) volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is omdat zij lijdt aan de “rapid cycling” variant van de bipolaire I stoornis. Hierdoor doorloopt zij 3 tot 4 keer per jaar de cyclus van depressie naar hypomanie/manie, en is zij ernstig vermoeid. In dit kader voert appellante aan dat het protocol ‘Depressieve stoornis’ toegepast had moeten worden. Appellante stelt zich op het standpunt dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Schattingsbesluit, in die zin dat zij als gevolg van een ernstige psychische stoornis in haar zelfverzorging, in haar directe samenlevingsverband alsook in haar sociale contacten, waaronder haar werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat zij psychisch niet zelfredzaam is. Daarbij verwijst zij naar artikel 2, vijfde lid, onder d, van het Schattingsbesluit. Appellante wijst voorts op haar arbeidsverleden, waarin zij tengevolge van haar stoornis zeer veel kortdurende dienstverbanden heeft gehad. Voorts wijst appellante op het besluit van 15 december 2014, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat met ingang van 20 oktober 2014 voor appellante recht op een IVA-uitkering is ontstaan.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2670).
4.2.
De rechtbank heeft onder 5.2 en 5.3 van de aangevallen uitspraak afdoende besproken dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad onderschrijft dit oordeel. De verzekeringsartsen hebben de brief van psychiater P.F.J. Schulte van 24 oktober 2011 in de beoordeling betrokken en zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben een eigen psychisch onderzoek verricht. De in hoger beroep aangevoerde grond dat informatie bij psychiater Kwakkelstein ingewonnen had moeten worden treft geen doel. Daarbij is van belang dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7740) een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelende sector is evenwel aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van beide situaties heeft zich hier voorgedaan, zodat er voor de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) geen aanleiding heeft bestaan om nadere informatie in te winnen. Overigens is van de zijde van appellante niet duidelijk gemaakt welke relevante informatie door de verzekeringsartsen is gemist. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de door appellante in beroep verstrekte rapportageoverzichten van psychiater Kwakkelstein geen wezenlijk ander licht op de klachten van appellante werpen.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellante goed zijn weergegeven in de in bezwaar aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 augustus 2012. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid overwogen dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen en dat, althans op de datum in geding, geen sprake is van een situatie waarin geen benutbare arbeidsmogelijkheden aanwezig zijn als bedoeld in artikel 2, tweede en vijfde lid, van het Schattingsbesluit. Voor de stelling van appellante dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep het protocol ‘Depressieve stoornis’ toegepast had moeten worden ziet de Raad geen aanknopingspunten, nu niet ter discussie staat dat de hoofddiagnose een bipolaire I stoornis is, met de “rapid cycling” variant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 augustus 2012 uitgaande van de diagnoses bipolaire I stoornis, depressieve stoornis bij ADHD en psoriasis beperkingen aangenomen in de rubrieken 1, persoonlijk functioneren, 2, sociaal functioneren en 6, werktijden van de FML. Appellante heeft niet onderbouwd dat met deze beperkingen in onvoldoende mate rekening is gehouden met haar klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 maart 2014 voldoende gemotiveerd dat de verwijzing naar het arbeidsverleden van appellante en de stelling dat zij als een medische afzakker aangemerkt dient te worden onvoldoende onderbouwd zijn. Ook ten aanzien van de stelling van appellante dat zij ernstig vermoeid is, hetgeen de Raad opvat als een beroep op het aannemen van een urenbeperking, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen dan de nu in de FML opgenomen beperkingen waarbij zij is aangewezen op ‘regelmaat ergo geen sterk wisselende diensten’ en waarbij zij beperkt is ten aanzien van ’s nachts en
’s avonds werken.
4.4.
Appellante heeft naar voren gebracht dat zij per 20 oktober 2014 in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering. De Raad merkt in dit verband op dat iedere beoordeling op zichzelf staat en dat een eerdere of latere beoordeling dan ook een ander resultaat kan hebben. Een latere verstrekking van een IVA-uitkering betekent op zichzelf niet dat de beperkingen op een eerdere datum zijn onderschat. In het geval van appellante is niet gebleken dat haar beperkingen ten tijde van de nu in geding zijnde datum, 20 augustus 2012, zijn onderschat.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 augustus 2012, heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
17 oktober 2012, overwogen dat afdoende is gemotiveerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies die door de arbeidsdeskundige zijn geselecteerd.
4.6.
Voor zover appellante het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep betwist dat per de nu in geding zijnde datum, 20 augustus 2012, geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid, is van belang dat zolang geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid de duurzaamheid niet beoordeeld hoeft te worden. De beroepsgronden die hierop betrekking hebben blijven daarom onbesproken.
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van schade evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en J. Riphagen en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Mehagnoul

NK