ECLI:NL:CRVB:2015:2217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
13-5659 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die op 18 februari 2010 uitviel voor zijn werk als montagemedewerker door een tumor en later ook nek- en schouderklachten opliep na een verkeersongeval, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad overweegt dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts J.L. Waasdorp zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen inconsistenties in zijn rapport zijn aangetroffen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellant op de datum in geding correct zijn vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat, maar de Raad oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rapporten van de verzekeringsartsen onjuist zijn. De Raad bevestigt de conclusie van de rechtbank dat appellant in staat is de voor hem geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn klachten.

De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente en proceskosten af. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de eerdere uitspraak te herzien, en dat de medische en arbeidskundige grondslagen voor de beslissing van het Uwv voldoende zijn onderbouwd.

Uitspraak

13/5659 WIA
Datum uitspraak: 6 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
12 september 2013, 12/1325 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 18 februari 2010 uitgevallen voor zijn werk als montagemedewerker wegens een tumor in de genitale regio die chirurgisch behandeld moest worden. Na behandeling van de tumor zijn bij appellant energetische klachten ontstaan. Daarnaast heeft appellant ten gevolge van een verkeersongeval nek- en schouderklachten en toegenomen rugklachten.
1.2.
Bij besluit van 1 februari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 augustus 2012 (bestreden besluit), heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 28 maart 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen, vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geschikt is voor passende arbeid.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de beperkingen van appellant op de datum in geding niet op correcte wijze zijn vastgesteld. Niet kan worden staande gehouden dat de medische informatie waarover verzekeringsarts bezwaar en beroep J.L. Waasdorp beschikte onvoldoende was om zich een goed beeld van appellants beperkingen te vormen. Door appellant is geen andere medische informatie ingebracht op basis waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan het oordeel van Waasdorp. Voor de beoordeling van dit geschil heeft de rechtbank zo doorslaggevende betekenis toegekend aan het rapport van Waasdorp.
2.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in het dossier aanwezige gegevens de conclusie kunnen dragen dat appellant in medisch opzicht in staat is tot het vervullen van de voor hem geselecteerde functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd - kort samengevat - dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Sinds de behandeling van de tumor en na het verkeersongeval kampt appellant niet alleen met vermoeidheidsklachten, maar heeft hij ook forse nek- en schouderklachten. Daarnaast zijn zijn rugklachten toegenomen. Voorts stelt hij niet in staat te zijn de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk. (Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3873).
4.2.
Verzekeringsarts J. van der Hart heeft geconcludeerd dat appellant over benutbare mogelijkheden beschikt. Er is sprake geweest van een ernstige ziekte die intensief behandeld is. Appellant heeft daar nog enige restklachten van maar deze vormen geen structurele beperkingen. Daarnaast is er sprake van rug- en nekklachten en hiermee is rekening gehouden in de FML. Appellant is verder bekend met aanvalsgewijs optredende longklachten welke met medicatie goed onder controle zijn. Enige beperkingen zijn daarvoor aangenomen. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Waasdorp heeft de door Van der Hart vastgestelde beperkingen, vastgelegd in de FML, onderschreven. Naar aanleiding van het bezwaar heeft Waasdorp in zijn rapport van 6 juli 2012 erop gewezen dat een urenbeperking met name aan de orde is in het eigen werk van montagemedewerker (appellant heeft dit werk gedeeltelijk hervat), maar dat met inachtneming van de Standaard Verminderde Arbeidsduur er geen grond is voor een urenbeperking bij passende arbeid. De vermoeidheidsklachten kunnen niet uit de lokale gevolgen van bestraling zijn voortgekomen. De belasting door de behandeling is klein geweest. De verklaring ligt eerder in de verwerkingsgevolgen. Ook uit de beschikbare informatie van de behandelend sector zijn geen medisch objectief vaststelbare factoren af te leiden, die aanleiding geven tot meer energetisch verlies als uiting van ziekte. Voor de whiplashklachten ten gevolge van het ongeval heeft Waasdorp uiteengezet dat uit de beschikbare medische informatie volgt dat van opmerkelijke schade van neurologische aard niet is gebleken, zodat, zo al van whiplash gesproken kan worden, er hooguit sprake is van een “whiplash-associated disorder” type 1, waarvoor geen beperkingen aannemelijk zijn na zo’n lange tijd. Daarbij wijst hij erop dat de gegevens van de behandelend neuroloog een discrepantie te zien geven voor wat betreft de combinatie van neurologische klachten en neurologische feiten. Ten aanzien van de duizeligheidsklachten is geen lichamelijke aandoening ter verklaring gevonden. Ook de ervaren concentratiezwakte is niet geobjectiveerd. Tot slot heeft Waasdorp met betrekking tot de visusklachten opgemerkt dat hij in het dossier geen informatie van de behandelend sector heeft aangetroffen.
4.3.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit, is geen reden om in navolging van de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toe te kennen aan het rapport van Waasdorp van 6 juli 2012 en diens in 4.2 verwoorde conclusies in dit rapport. Appellant heeft met inachtneming van hetgeen in 4.1 is overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv het bestreden besluit niet heeft mogen baseren op de rapporten van Van der Hart en Waasdorp. Ook de omstandigheid dat aan appellant met ingang van 7 augustus 2013 een uitkering op grond van de Ziektewet is toegekend, maakt dit oordeel niet anders. Uit de overgelegde stukken met betrekking tot die toekenning zijn geen gegevens te herleiden die zien op de datum hier in geding, 28 maart 2012.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de voor hem geselecteerde functies te vervullen. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant de geselecteerde functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen. De signaleringen zijn naar behoren gemotiveerd.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak is er geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) H.J. Dekker
IvR