ECLI:NL:CRVB:2015:2316
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- R.E. Bakker
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering na ziekte en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die sinds 11 februari 2010 met polsklachten en andere gezondheidsproblemen uitgevallen is, had op 7 januari 2012 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv concludeerde echter dat zij in staat was meer dan 65% van haar oude loon te verdienen, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij zij de medische en arbeidskundige grondslag van het Uwv onderschreef.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv werd aangenomen. Ze heeft verschillende medische rapporten ingediend ter ondersteuning van haar standpunt, waaronder informatie van haar behandelend artsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter in zijn rapporten aangegeven dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor ernstigere beperkingen dan eerder vastgesteld. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn.
De Raad heeft ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad heeft de argumenten van appellante over toiletgebruik en hand- en vingergebruik in de functies weerlegd, en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.