ECLI:NL:CRVB:2015:2316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
14-3441 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering na ziekte en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die sinds 11 februari 2010 met polsklachten en andere gezondheidsproblemen uitgevallen is, had op 7 januari 2012 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv concludeerde echter dat zij in staat was meer dan 65% van haar oude loon te verdienen, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij zij de medische en arbeidskundige grondslag van het Uwv onderschreef.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv werd aangenomen. Ze heeft verschillende medische rapporten ingediend ter ondersteuning van haar standpunt, waaronder informatie van haar behandelend artsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter in zijn rapporten aangegeven dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor ernstigere beperkingen dan eerder vastgesteld. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn.

De Raad heeft ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad heeft de argumenten van appellante over toiletgebruik en hand- en vingergebruik in de functies weerlegd, en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

14/3441 WIA
Datum uitspraak: 12 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 mei 2014, 13/5084 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de besloten vennootschap [werkgever] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H.J. van Geffen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Geffen, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs en B.E. Evegaars. Namens de werkgever is verschenen mr. B. Polman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als aankomend verkoopmedewerker bij bovengenoemde werkgever, is op 11 februari 2010 uitgevallen met polsklachten. Verder heeft appellante andere gewrichtsklachten en psychische klachten. Op 7 januari 2012 heeft zij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 26 januari 2012 heeft het Uwv het tijdvak waarin appellante jegens haar werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd tot 3 maart 2013.
1.2.
Bij besluit van 18 maart 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van
3 maart 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij in staat wordt geacht meer dan 65% te verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Bij besluit van 1 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 maart 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij meer beperkt is dan
door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Appellante heeft informatie ingebracht van stafarts revalidatiegeneeskunde F. Stam van 24 december 2013, een journaal van huisarts M. Staal van 6 juni 2014, een brief van anesthesioloog-pijnspecialist J.W. Hol van 23 oktober 2014 en een brief van uroloog M.C. Hovius van 31 januari 2015. Appellante heeft gesteld dat uit de informatie van revalidatiearts Stam blijkt dat haar vermoeidheidsklachten samenhangen met de pijnklachten. Stam neemt meer fysieke beperkingen aan. Appellante is van mening dat zij beperkt is ten aanzien van concentratie en geheugen. Zij heeft verwezen naar de verklaring van psychiater A. Cupido en klinisch psycholoog B. Scholten van 28 november 2013. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen. Appellante acht zich niet in staat de geduide functies te verrichten. Zij moet snel en gemakkelijk een toilet kunnen bereiken. In verband hiermee zijn de functies inpakster koekjes en pizzalijn-medewerker niet geschikt. Appellante heeft gesteld dat zij de rechterhand/pols niet te intensief mag belasten en dat vrijwel alle functies een intensief gebruik van beide handen vereisen. Appellante is ten slotte van mening dat zij niet voldoet aan het vereiste vmbo-niveau.
3.2.
In een rapport van 15 april 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de ingebrachte medische informatie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een nader rapport van 20 april 2015 de functie pizzalijn-medewerker topping laten vervallen, aangezien de medewerkers voor de uitvoering van de werkzaamheden onderling afhankelijk zijn en frequent toiletbezoek het werkproces zal verstoren.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 13 mei 2013/18 juni 2013, 21 november 2013 en
5 maart 2014 een concrete en deugdelijke afweging over de klachten van appellante gemaakt op grond van de dossierstukken en de beschikbare informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat Scholten en Cupido geen vertraagd handelingstempo hebben beschreven. Hij heeft voldoende gemotiveerd dat uit de informatie van Scholten en Cupido niet volgt dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen onjuist zijn.
4.2.
In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van
15 april 2015 gereageerd op de ingebrachte informatie van onder meer revalidatiearts Stam. Stam komt tot de conclusie wide spread pain, type fibromyalgie. De verzekeringsarts heeft erop gewezen dat Stam met name de door appellante ervaren klachten heeft beschreven en dat hij bij onderzoek geen afwijkingen van betekenis heeft gevonden, behoudens pijnpunten. De verzekeringsarts bewaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat noch uit het onderzoek van de verzekeringsarts, noch uit zijn eigen onderzoek is gebleken dat sprake is van
concentratie- en geheugenklachten. Bij eigen onderzoek heeft hij evenmin ernstige lichamelijke afwijkingen gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat niet door objectieve afwijkingen bevestigd wordt dat de beperkingen van appellante ernstiger zijn dan is aangenomen. De Raad onderschrijft dit oordeel. Voor het benoemen van een deskundige ziet de Raad geen aanleiding.
4.3.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden
besluit overweegt de Raad als volgt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 1 augustus 2013 en 27 november 2013, gelezen in samenhang met het aanvullende rapport van 20 april 2015, voldoende toegelicht dat de uiteindelijk geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Wat betreft het toiletgebruik heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het voldoende is als aannemelijk is dat, voor zover al niet de noodzakelijke voorzieningen aanwezig zijn, deze alsnog kunnen worden aangebracht. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat de toiletgang van appellante de geschiktheid van de functie inpakster koekjes niet in de weg staat, aangezien in deze functie sprake is van een eigen afgebakende deeltaak. Appellante heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 27 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3042. Die situatie is hier niet aan de orde. Met betrekking tot het hand- en vingergebruik heeft arbeidsdeskundige Evegaars ter zitting nader toegelicht dat bij de functie inpakster sprake is van raapbewegingen waarbij de handen en vingers niet continu bewogen hoeven te worden. De Raad acht deze toelichting voldoende. Ten slotte heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het nadere rapport van 20 april 2015 voldoende toegelicht dat appellante, met haar opleiding en haar ervaring als aankomend verkoopmedewerker, voldoet aan het voor de functie (beginnend) administratief medewerker vereiste vmbo-niveau.
4.4.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskosten in de veroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P. Uijtdewillegen
JvC