In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld vanwege psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat appellant lijdt aan een obsessief compulsieve stoornis, wat zijn mogelijkheden om te werken beïnvloedde. Ondanks deze beperkingen concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarbij werd opgemerkt dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom de beperkingen van appellant correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant had geen medische gegevens overgelegd die de conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad vond dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld en dat de geselecteerde functies geen overschrijding van de belastbaarheid van appellant vertoonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.