ECLI:NL:CRVB:2015:2333
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 1 januari 1997 bijstand ontving op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Appellant was parttime werkzaam als ober in een restaurant en heeft in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn bijstandsverlening niet gemeld dat hij fooien ontving en ook buiten zijn diensttijd in het restaurant aanwezig was. De Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam heeft op 25 april 2012 besloten de bijstand van appellant met terugwerkende kracht in te trekken, omdat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat het college niet verplicht was om de intrekking van de bijstand te beperken tot een bepaalde periode. De Raad stelt vast dat appellant tijdens een gesprek op 23 april 2012 heeft verklaard dat hij fooien ontving en dat hij buiten zijn diensttijd in het restaurant aanwezig was. Dit levert een schending van de inlichtingenverplichting op, omdat appellant niet heeft gemeld dat deze omstandigheden van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand.
De Raad concludeert dat appellant geen verifieerbare gegevens heeft overgelegd die zijn recht op bijstand kunnen onderbouwen. Het college was daarom bevoegd om de bijstand in te trekken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.