ECLI:NL:CRVB:2015:2334
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en maatmaninkomen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante meldde zich op 30 oktober 2009 ziek vanwege knieklachten en heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat appellante beperkt was in haar mogelijkheden, maar dat haar verlies aan verdiencapaciteit 34,7% bedroeg. Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 28 oktober 2011 geen recht op uitkering had, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, maar appellante ging in hoger beroep.
In hoger beroep betwistte appellante de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de geschiktheid van de functie van parkeerwachter, die aan het besluit ten grondslag was gelegd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, maar dat de functie van parkeerwachter niet passend was voor appellante. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing te nemen over het bezwaar van appellante, waarbij het Uwv ook de eenmalige uitkering als onderdeel van het maatmaninkomen moest beschouwen. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante.