ECLI:NL:CRVB:2015:2355
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had zijn woonsituatie gewijzigd door een familielid, mevrouw P., bij hem in te laten trekken. Naar aanleiding van deze wijziging heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant niet langer als zelfstandig subject van bijstand kon worden aangemerkt, omdat hij een gezamenlijke huishouding voerde met P. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft vervolgens de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, met bijzondere aandacht voor de criteria van een gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg. De Raad concludeert dat er voldoende bewijs is dat appellant en P in de relevante periode een gezamenlijke huishouding voerden, waarbij zij zorg voor elkaar droegen. De Raad oordeelt dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting heeft gehandeld door de gezamenlijke huishouding niet te melden aan het college.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.