ECLI:NL:CRVB:2015:2541

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
14/201 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering Wajong-uitkering en de zorgvuldigheid van rapporten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1992, had op 7 augustus 2012 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege lichamelijke en psychische klachten die zij had sinds haar zeventiende levensjaar. Het Uwv concludeerde op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat appellante 75% van het minimumloon kan verdienen, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor een uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast bij haar heeft gelegd en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en lichamelijke toestand. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de bewijslast terecht bij appellante heeft gelegd. De Raad benadrukt dat het aan appellante is om aan te tonen dat de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet zorgvuldig zijn opgesteld of inconsistenties bevatten.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige juist heeft beoordeeld en dat appellante geen onderbouwd medisch oordeel heeft gepresenteerd dat de conclusies van het Uwv in twijfel trekt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.470,-, en moet het Uwv het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

14/201 WWAJ
Datum uitspraak: 20 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
26 november 2013, 13/336 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2015. Appellante en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

1. Appellante, geboren op [in] 1992, heeft op 7 augustus 2012 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
(Wet Wajong) in verband met de voor haar zeventiende levensjaar bestaande lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante 75% van het minimumloon kan verdienen en om die reden niet voor een uitkering op grond van de Wet Wajong in aanmerking komt. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 3 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast bij appellante heeft gelegd om haar standpunt met nadere medische stukken te onderbouwen. Volgens appellante kan de rechter zelf bepalen dat een besluit niet in stand kan blijven en is daarvoor een rapport van een onafhankelijke medicus niet vereist. Ten onrechte heeft de rechtbank afgezien van het inschakelen van een deskundige, zeker omdat appellante om financiële redenen niet in staat is om dat zelf te doen. Onder verwijzing naar de beroepsgronden acht appellante voorts het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met haar psychische en lichamelijke toestand. Zij lijdt aan een posttraumatisch stressyndroom en wordt hiervoor behandeld. Dit is niet meegewogen in de besluitvorming, die heeft geleid tot het bestreden besluit. Voorts lijdt appellante aan ernstige buikklachten als gevolg van de ziekte van Crohn. Appellante acht zich meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen en heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar informatie uit 2012 van de psycholoog.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad acht de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraken van 15 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW9297, en 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290), waarin is bepaald dat aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat het Uwv zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter geenszins dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep onaantastbaar zijn. Het is echter wel aan appellante om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk.
4.3.
Voor zover de gronden van appellante betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 25 februari 2013. Het rapport bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren, die betrekking hebben op zowel de fysieke als psychische gezondheidstoestand van appellante. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat hetgeen appellante heeft aangevoerd, geen reden vormt om het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig te achten.
4.4.
Appellante beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Zij wordt echter in staat geacht om fysiek lichte werkzaamheden te doen, waarbij bijvoorbeeld niet te lang dient te worden gestaan en gelopen. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen.
4.5.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellante geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Uit de vermelde informatie van de psycholoog en de in het dossier aanwezige informatie van de maag-, lever en darmarts is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellantes beperkingen voor het verrichten van arbeid.
4.6.
De Raad acht zich voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van appellante ten tijde in dit geding van belang. Er bestaat dus geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
4.7.
Voor zover appellante heeft betoogd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn, kan zij daarin niet gevolgd worden. Daarbij wijst de Raad op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 februari 2013 en het rapport van 27 mei 2015 dat ter beantwoording van de vraagstelling van de Raad van 21 mei 2015 is uitgebracht. Van de vier eerder geselecteerde functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er twee laten vervallen en drie functies bijgeduid. In de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met haar verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de door appellante verstrekte informatie van haar behandelaars is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundigen.
4.8.
In het rapport van 27 mei 2015 is een nieuwe functie mede aan de schatting ten grondslag gelegd en is gemotiveerd waarom de geselecteerde functies voor appellante passend zijn te achten. Hieruit volgt dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deels in hoger beroep is gewijzigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen evenwel in stand blijven.
5. Uit hetgeen is overwogen in 4.8 volgt dat de aangevallen uitspraak in zoverre dient te worden vernietigd.
6. Er bestaat daarom aanleiding om het Uwv te veroordelen in de (proces)kosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en € 490,- in hoger beroep, in totaal € 1.470,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. Tevens bestaat aanleiding te bepalen dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht dient te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 december 2012;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van
€ 1.470,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP