ECLI:NL:CRVB:2015:2564
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als magazijnmedewerker/orderverzamelaar werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd na een melding van verslechtering van zijn gezondheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had eerder vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit was in eerdere procedures in rechte onaantastbaar geworden. De appellant betoogde dat er ten onrechte was geoordeeld dat er geen toegenomen beperkingen waren voor het verrichten van arbeid.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv deugdelijk was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de aan appellant voorgehouden functies medisch passend waren. De Raad concludeerde dat de appellant in beroep noch in hoger beroep aannemelijk had gemaakt dat de rapporten van de verzekeringsartsen onzorgvuldig tot stand waren gekomen of inconsistenties vertoonden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarmee de weigering van de WIA-uitkering van de appellant werd gehandhaafd.