ECLI:NL:CRVB:2015:2619
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. Hillen
- S. Hindriks-Roose
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van bijstandbehoevendheid en werkzaamheden
In deze zaak heeft appellante, die zich op 17 januari 2013 meldde voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), een aanvraag ingediend die door het Drechtstedenbestuur op 14 februari 2013 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante onvoldoende informatie had verstrekt om haar recht op bijstand vast te stellen. Tijdens een huisbezoek door de Sociale Dienst werd vastgesteld dat appellante professioneel bezig was met haar naaiatelier, wat zij niet had doorgegeven. In de bezwaarschriftprocedure heeft appellante een in het Turks opgesteld overzicht ingediend van haar werkzaamheden, maar dit werd als onvoldoende beoordeeld.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde zij aan dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en dat haar naaiwerk onvoldoende inkomsten opleverde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd van haar inkomsten en werkzaamheden. De Raad concludeerde dat de aanwezigheid van professionele naaimachines en de verrichte werkzaamheden niet voldoende waren om haar recht op bijstand vast te stellen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.