ECLI:NL:CRVB:2015:2637

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
14/859 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en FML in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die als productiemedewerkster werkte, was sinds 2007 arbeidsongeschikt door psychische klachten en een ernstig geweldsdelict. In 2009 ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, maar in 2013 werd haar uitkering beëindigd omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat er geen zorgvuldig lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden en dat haar beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelde echter dat de beschikbare medische informatie geen aanleiding gaf om aan de FML te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had afdoende gemotiveerd waarom er geen meer of andere beperkingen aangenomen moesten worden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

14/859 WIA
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
6 januari 2014, 13/1785 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere medische stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft ter beantwoording van een vraag van de Raad een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 maart 2015 overgelegd.
In reactie op de namens appellante overgelegde nadere medische stukken heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 juni 2015 ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 juni 2015 waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Peper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerkster voor veertig uur per week. Op 5 juni 2007 is zij uitgevallen voor haar werk door psychische klachten. In 2008 is zij ernstig gewond geraakt bij een geweldsdelict. Met ingang van 18 september 2009 is aan appellante een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Daarbij is vastgesteld dat appellante 100% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 3 december 2010 heeft het Uwv de loongerelateerde uitkering met ingang van 18 februari 2011 omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Appellante heeft bij formulier van 9 juli 2012 wijzigingen doorgegeven in haar situatie per 5 maart 2012. Naar aanleiding van deze melding heeft een herbeoordeling plaatsgevonden van haar arbeidsongeschiktheid. In overeenstemming met de conclusies uit een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
15 februari 2013 de WGA-uitkering van appellante vanaf 16 april 2013 beëindigd, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% is.
1.3.
Bij besluit van 9 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 15 februari 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv rapporten ten grondslag gelegd van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
17 juni 2013, die de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangepast, en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 juli 2013, die een aantal van de aan appellante voorgehouden functies heeft laten vervallen en op basis van de resterende drie functies de mate van arbeidsongeschiktheid eveneens op minder dan 35% heeft berekend.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante per 16 april 2013. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek heeft verricht, aanwezig is geweest bij de hoorzitting en informatie van de behandelend sector in de beoordeling heeft betrokken en hierin aanleiding heeft gezien om meer beperkingen aan te nemen dan de verzekeringsarts, om welke reden hij op 17 juni 2013 een aangepaste FML heeft opgesteld. Hierin zijn beperkingen opgenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De door appellante in beroep ingebrachte informatie van de huisarts en de neuroloog hebben de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank in zijn aanvullende rapport van 13 september 2013 afdoende gemotiveerd waarom de bevindingen uit 2009, toen de diagnose nekhernia is gesteld, niet leiden tot het aannemen van meer beperkingen per datum in geding.
2.3.
Met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 juli 2013 afdoende heeft gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante (samengevat) aangevoerd dat er geen zorgvuldig lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen zijn onderschat. Zij heeft verzocht een nader onderzoek door een medisch deskundige te gelasten.
3.2.
In verweer heeft het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische beoordeling van haar klachten en de aan de hand daarvan vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft gesteld. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 17 juni 2013 aangenomen beperkingen. De door appellante in hoger beroep overgelegde medische gegevens van revalidatiearts A.C. Franke van 15 april 2014, neuroloog A.E.L. van Golde van 23 november 2012, plastisch chirurg L.I. van der Ham van 20 april 2009 en van fysiotherapeut D. Spoolder van 1 mei 2015, bevatten geen (nieuwe) informatie die aanleiding geeft tot het oordeel dat voor appellante op de datum in geding meer of andere beperkingen voor het verrichten van arbeid zouden moeten worden aangenomen of dat sprake is van een onzorgvuldige beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit het voorgaande volgt dat geen aanleiding bestaat voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante geen zelfstandige arbeidskundige gronden aangevoerd. Uitgaande van de FML van 17 juni 2013 zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 juli 2013 de in de geselecteerde functies voorkomende signaleringen toegelicht en is gemotiveerd dat met deze functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden. Met de rechtbank wordt de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
4.3.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak bevestigd te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) P. Uijtdewillegen

AP