ECLI:NL:CRVB:2015:2687
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstandsverlening op basis van gezamenlijke huishouding en de gevolgen van niet-melding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, een alleenstaande ouder en een alleenstaande man, ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Amsterdam heeft hen echter beschuldigd van het voeren van een gezamenlijke huishouding op het uitkeringsadres, wat zij niet hadden gemeld. De gemeente heeft naar aanleiding van een melding een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat de appellanten samenwoonden en twee kinderen hadden. De gemeente heeft daarop de bijstandsverlening herzien naar de norm voor gehuwden, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2010.
De rechtbank heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep gingen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellanten sinds 1 september 2012 een gezamenlijke huishouding voerden, maar dat de te beoordelen periode zich uitstrekte van 1 juli 2010 tot 1 september 2012. De Raad heeft de verklaringen van de appellanten en de onderzoeksresultaten van de gemeente beoordeeld. De Raad concludeert dat er voldoende feitelijke grondslag is voor de stelling dat de appellanten in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, ondanks dat zij dit ontkenden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.