ECLI:NL:CRVB:2015:2741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
14/1087 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WGA-vervolguitkering. Appellant, die voorheen als magazijnchef werkte, heeft zich in 2007 ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv heeft hem in 2009 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 62% is vastgesteld. In 2011 heeft het Uwv appellant opnieuw een WGA-vervolguitkering toegekend, maar appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij meende dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv onvoldoende informatie had ingewonnen bij zijn behandelaars en dat zijn gezondheidstoestand niet correct was beoordeeld.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende was. De verzekeringsartsen hebben de informatie van de behandelaars in hun beoordeling betrokken en hebben gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om de eerdere conclusies te herzien. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen objectieve medische informatie heeft gepresenteerd die de vastgestelde belastbaarheid in twijfel trekt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

14/1087 WIA
Datum uitspraak: 14 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
14 januari 2014, 13/1188 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft A. Suitela hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door Suitela. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die voorheen werkzaam is geweest als magazijnchef, heeft zich met ingang van 12 november 2007 ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellant met ingang van 10 november 2009 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 62%. Bij besluit van 21 december 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 februari 2012 in aanmerking gebracht voor een
WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 62%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 december 2011.
1.2.
Bij besluit van 4 januari 2012 heeft het Uwv, in reactie op een melding door appellant van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 7 april 2011, vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt. Uit het daaraan ten grondslag liggende rapport van de verzekeringsarts komt naar voren dat de verzekeringsarts zich op het standpunt stelde dat geen sprake was van een toename van beperkingen uit rugklachten en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 september 2009 ongewijzigd van toepassing is.
1.3.
Bij een beslissing op bezwaar van 11 juni 2012 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 21 december 2011 en 4 januari 2012 ongegrond verklaard.
1.4.
Appellant heeft op 2 juli 2012 andermaal gemeld dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd. Hij heeft te kennen gegeven dat zijn rugklachten zodanig invaliderend zijn dat hij nauwelijks kan lopen, staan, zitten of tillen. Appellant heeft verder gesteld dat hij veel moet rusten.
1.5.
Na een medisch onderzoek op 24 juli 2012 heeft de voor het Uwv werkzame arts
A. Karami geconcludeerd dat geen sprake is van objectiveerbaar toegenomen beperkingen en dat de FML van 2 september 2009, afgezien van een actualisering, ongewijzigd van toepassing is. Bij appellant is sprake van statussen na meerdere operaties wegens HNP L4-L5 c.q. L5-S1 en fusie. Bij onderzoek zijn er inconsistenties tussen de geclaimde ernst van de klachten, de dagelijkse activiteiten en de objectieve bevindingen bij onderzoek. De voorhanden zijnde medische informatie van de huisarts, neuroloog J. Engelsman, neurochirurg L. de Cocker en de behandelend ergotherapeut bevatten naar de visie van Karami geen aanwijzingen dat de beperkingen zijn toegenomen. Een objectivering voor de geclaimde (neurologische) klachten onbreekt daarin. Wat betreft het medicijngebruik voor de rugklachten rapporteert Karami dat appellant alleen voor de nacht medicatie gebruikt. Bij besluit van 7 september 2012 heeft het Uwv, mede op basis van arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat appellant ongewijzigd 65 tot 80% arbeidsongeschikt is en zijn uitkering daarom niet wijzigt.
1.6.
Bij besluit van 17 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 september 2012 ongegrond verklaard. Daaraan lagen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van dossieronderzoek, lichamelijk onderzoek aansluitend aan de hoorzitting en weging van in bezwaar ontvangen informatie van de behandelend huisarts en ergotherapeut te kennen gegeven dat er zowel neurologisch als fysisch-diagnostisch geen wijzigingen zijn ten opzichte van de situatie per einde wachttijd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft om deze reden geen argumenten gezien om af te wijken van het bezwaar en beroep van Karami.
2.1.
In beroep heeft appellant over de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerd dat het Uwv zijn standpunt dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid niet deugdelijk onderbouwd. Naar de visie van appellant had het, gelet op de voorhanden zijnde informatie van de huisarts en behandelend ergotherapeut, die appellant ten aanzien van meerdere belastingaspecten in de FML zwaarder beperkt acht, op de weg van het Uwv gelegen om nadere informatie in te winnen bij zijn behandelaars dan wel om een uitgebreid onderzoek in te stellen.
2.2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.2.
De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 2 september 2009 nog steeds van toepassing is. Zij heeft in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen op grond van eigen medisch onderzoek en recente medische informatie van behandelaars, waaronder informatie van de neuroloog Engelsman van 3 juli 2012, geen objectivering hebben kunnen vinden voor de gestelde toename van de klachten. De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft gesteld over medicatiegebruik en over de visies van zijn behandelaars geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv. Wat het medicatiegebruik betreft heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 24 april 2013 gerapporteerd heeft dat de bijwerkingen doorgaans na enkele weken als gevolg van gewenning afnemen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellant niet heeft onderbouwd dat hij vanwege gestelde bijwerkingen ongeschikt is de geselecteerde functies te verrichten. In de door appellant aangehaalde informatie van behandelaars is naar het oordeel van de rechtbank verder geen onderbouwing te vinden voor de gestelde zwaardere beperkingen in de belastbaarheid van appellant.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de verzekeringsartsen nadere informatie hadden dienen op te vragen bij de behandelend ergotherapeut en huisarts. Appellant heeft verder te kennen gegeven dat zijn huisarts hem vanwege toenemende pijnklachten zwaardere medicatie heeft voorgeschreven en dat hij in zijn functioneren belemmerd is vanwege de bijwerkingen van die medicatie. Appellant heeft, onder verwijzing naar een op
13 december 2013 gedateerd besluit van het Uwv en de daaraan ten grondslag liggende rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, te kennen gegeven dat het Uwv hem, na een melding toename klachten per 23 september 2013 vanwege zijn medicijngebruik, volledig arbeidsongeschikt heeft geacht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende uitgebreid en voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben de door appellant ingebrachte informatie van zijn behandelaars in hun afweging betrokken en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat en waarom die informatie niet leidt tot wijziging of aanvulling van de conclusies van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft gesteld over zijn belastbaarheid vormt grotendeels een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Appellant heeft ook in hoger beroep geen objectief medische informatie in het geding gebracht die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid en volledigheid van de voor hem vastgestelde belastbaarheid.
4.3.
Ten aanzien van het door appellant in hoger beroep ingezonden besluit van
13 december 2013 van het Uwv, waarbij het Uwv appellant te kennen heeft gegeven dat hij met ingang van 1 december 2013 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, wordt het volgende overwogen. Appellant wordt niet gevolgd in zijn opvatting dat hieruit blijkt dat zijn gezondheidstoestand per datum in geding onjuist is beoordeeld en dat hij vanwege de bijwerkingen van zijn medicatiegebruik, evenals per 1 december 2013, beperkt is voor hoog werktempo en persoonlijk risico. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 31 maart 2014 gerapporteerd dat medische overwegingen van de verzekeringsarts in het claimrapport van 5 december 2013 niet volledig inzichtelijk zijn. Naar de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt de progressieve degeneratie, waarvan melding is gemaakt in de brief van neurochirurg De Cocker van 25 juni 2013, niet per definitie tot een toename van klachten. De klachten van appellant dragen zodoende een sterk subjectief karakter, waardoor zij niet meetbaar of toetsbaar zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin geen aanleiding gezien zijn standpunt te wijzigen. Er zijn geen aanknopingspunten om deze deugdelijk gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist te achten. De Raad overweegt in dit verband nog dat appellant blijkens een door hem ingevuld medisch vragenformulier op 23 juli 2012 ten tijde in geding nog geen tramadol of morfine gebruikte voor zijn pijnklachten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aanvallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenvergoeding in de veroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) D. van Wijk

AP