ECLI:NL:CRVB:2015:2796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onduidelijke woonsituatie en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen de afwijzing van haar bijstandsaanvraag ongegrond verklaarde. Appellante had zich op 25 januari 2013 gemeld voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en opgegeven dat zij woonachtig was op het adres van haar moeder. Tijdens een intakegesprek op 12 maart 2013 werd duidelijk dat zij haar woonsituatie deelde met haar neef. Op 15 maart 2013 hebben handhavingsmedewerkers van de gemeente Amsterdam een huisbezoek willen afleggen, maar appellante was niet thuis. Na een tweede gesprek op 18 maart 2013, waarbij appellante opnieuw niet thuis was, heeft het college haar aanvraag afgewezen op basis van schending van de inlichtingenverplichting, omdat de woonsituatie niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat er voldoende reden was voor het college om een huisbezoek af te leggen.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het college geen belang had bij het huisbezoek, omdat zij in de tussentijd wijzigingen had kunnen aanbrengen in haar woonsituatie. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat het college er belang bij had om de woonsituatie van appellante te verifiëren, vooral omdat tijdens het gesprek op 18 maart 2013 nieuwe informatie naar voren kwam. De Raad bevestigt dat het niet kunnen afleggen van het huisbezoek in de risicosfeer van appellante ligt, aangezien zij geen sleutel had van de woning. De Raad concludeert dat appellante haar medewerkingsplicht heeft geschonden en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.