ECLI:NL:CRVB:2015:2801
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake procesbelang en proceskostenveroordeling in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (appellant) en een betrokkene die bijstand heeft aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de vergoeding voor gemaakte kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. De Raad oordeelde dat betrokkene een procesbelang heeft behouden bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, ondanks dat het college had aangevoerd dat er geen procesbelang meer zou zijn omdat de aanvraag inmiddels was behandeld.
De Raad bevestigde dat de gemaakte kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarfase relevant zijn voor de beoordeling van het procesbelang. De Raad verwierp de argumenten van het college en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat betrokkene recht had op een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De Raad oordeelde ook dat de rechtbank ten onrechte een lagere vergoeding had toegekend voor het bijwonen van de tweede zitting, en heeft dit gecorrigeerd. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd en het college werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak om de gemaakte kosten voor rechtsbijstand adequaat te vergoeden, ongeacht de afspraken tussen betrokkene en zijn gemachtigde.