ECLI:NL:CRVB:2015:2832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
14/1052 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. Het Uwv had op 11 maart 2013 besloten om de uitkering van appellant per 12 mei 2013 te beëindigen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant was van mening dat hij, gezien zijn gezondheidssituatie, niet in staat was om te werken en betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de verzekeringsarts.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 21 augustus 2015 behandeld. Tijdens de zitting op 10 juli 2015 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. A. Jankie, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door W.H.M. Visser. De Raad heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. De Raad heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant, zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.P.M. Zeijen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2015.

Uitspraak

14/1052 WAO
Datum uitspraak: 21 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 januari 2014, 13/3189 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Jankie, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jankie. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1. Beslissend op bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 11 maart 2013 (bestreden besluit), voor zover van belang, de uitkering van appellant op grond van artikel 43 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 12 mei 2013 beëindigd op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum minder dan 15% is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er geen redenen zijn om te oordelen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist of onzorgvuldig is verlopen. Appellant wordt geschikt geacht voor enigszins rugsparende arbeid. De beschikbare medische informatie van de huisarts, radioloog, orthopedisch chirurg en neuroloog is meegewogen en leidt niet tot twijfel aan het oordeel van de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 februari 2013. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant niet passend zouden zijn.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij gezien zijn gezondheidssituatie niet is staat is te werken. Hij heeft erop gewezen dat de medische keuring niet lang heeft geduurd. Appellant vraagt zich daarom af in hoeverre deze als zorgvuldig kan worden beschouwd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht en met juistheid overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig te achten. Zo appellant al kunnen worden gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een kort onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep - de Raad laat dit in het midden, nu uit het rapport van 18 februari 2013 van deze verzekeringsarts naar voren komt dat het betreffende spreekuurcontact 45 minuten heeft geduurd - dan geldt naar vaste rechtspraak dat in het algemeen uit de duur van een medisch onderzoek niet zonder meer conclusies kunnen worden getrokken over de volledigheid en zorgvuldigheid daarvan (vgl. de uitspraak van de Raad van 28 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3962, overweging 4.4). Uit genoemd rapport komt ook naar voren dat appellant tegenover de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen heeft gegeven dat hij geen psychische klachten meer heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen tekenen van een stemmingsstoornis of psychopathologie waargenomen. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat voor de stelling van appellant dat hij om medische redenen niet kan werken de medische onderbouwing ontbreekt. Gezien de beschikbare medische informatie, wordt ook gedeeld het oordeel van de rechtbank dat niet wordt getwijfeld aan de inschatting van de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML van
28 februari 2013.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in verband met aspecifieke lage rugpijnklachten van appellant vastgestelde medische beperkingen, kan ook worden onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant. In het rapport van 8 maart 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is afdoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden en de functies passend zijn.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E. Dijt en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.R. van Ravenstein

UM