ECLI:NL:CRVB:2015:2832
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. Het Uwv had op 11 maart 2013 besloten om de uitkering van appellant per 12 mei 2013 te beëindigen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant was van mening dat hij, gezien zijn gezondheidssituatie, niet in staat was om te werken en betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de verzekeringsarts.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 21 augustus 2015 behandeld. Tijdens de zitting op 10 juli 2015 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. A. Jankie, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door W.H.M. Visser. De Raad heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. De Raad heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant, zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.P.M. Zeijen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2015.