ECLI:NL:CRVB:2015:2843

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
14/2316 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van loongerelateerde WGA-uitkering en wijziging van arbeidsongeschiktheidspercentage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het bezwaar tegen de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 28 december 2010 arbeidsongeschikt is als schoonmaker, had in 2012 een WGA-uitkering aangevraagd, die hem werd toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 54,67%. In de bezwaarfase werd dit percentage gewijzigd naar 56,8%, wat leidde tot een wijziging in de resterende verdiencapaciteit en daarmee een wijziging van de rechtspositie van appellant. Het Uwv had het bezwaar van appellant ten onrechte ongegrond verklaard en de kosten in bezwaar niet vergoed.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit terecht had onderschreven, maar dat het Uwv het bezwaar ten onrechte ongegrond had verklaard. De Raad stelde vast dat de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage in de bezwaarfase een herroepen van het eerdere besluit met zich meebracht, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herroept het besluit van 18 december 2012. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van de appellant en de gevolgen van wijzigingen in de arbeidsongeschiktheidspercentages voor de rechtspositie van de betrokkenen. De Raad heeft de kosten van de procedure vastgesteld en het Uwv verplicht om deze te vergoeden.

Uitspraak

14/2316 WIA
Datum uitspraak: 17 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 februari 2014, 13/3416 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Igdeli hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2015. Appellant is - met bericht van verhindering - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is met ingang van 28 december 2010 uitgevallen voor zijn werk als schoonmaker met klachten van duizeligheid. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is aan appellant bij besluit van
18 december 2012 na een medisch en arbeidskundig onderzoek met ingang van 26 januari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 54,67%.
2. In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische beperkingen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant onder meer een brief van behandelend psycholoog drs. I. Bozkir van 29 januari 2013 alsmede een lijst met medicatie overgelegd. Verder is de medische geschiktheid van de voorgehouden functies bestreden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant vanwege stressgevoeligheid meer beperkt geacht in de categorie sociaal functioneren en daartoe aanvullende beperkingen aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op de aspecten conflicthantering, leidinggeven en omgaan met klanten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid voor de geselecteerde functies beoordeeld en de schatting deels gebaseerd op een nieuwe functie. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 56,8%. Bij besluit van 9 april 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
3. In beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Vanwege een wijziging van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid had het besluit van 18 december 2012 bij het bestreden besluit moeten worden herroepen en had een kostenveroordeling moeten worden uitsproken. Verder heeft appellant gesteld dat ook de gewijzigde FML geen recht doet aan zijn beperkingen.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en overwogen dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft zijn medisch onderzoek gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek, het gestelde in het bezwaarschrift en ter hoorzitting en de beschikbare informatie van de behandeld huisarts, de psycholoog, de psychosociaal therapeut, de cardioloog en de MDL-arts. Hetgeen namens appellant in beroep is aangevoerd geeft de rechtbank geen reden om aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen te twijfelen. Ook heeft de rechtbank de geschiktheid voor de geselecteerde functies voldoende toegelicht geacht en geen reden gezien appellant niet in staat te achten tot vervulling van de voorgehouden functies. Ten aanzien van de stelling van appellant dat het Uwv het bezwaar in het bestreden besluit vanwege een verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage gegrond had moeten verklaren en ten onrechte geen kosten van bezwaar heeft toegekend heeft de rechtbank overwogen dat van een herroepen in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) sprake is indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. Daarvan is volgens de rechtbank geen sprake.
5. In hoger beroep heeft appellant de eerdere gronden van bezwaar en beroep herhaald.
6.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Ten aanzien van de stelling van appellant dat hij vanwege de psychische problematiek meer beperkt is dan door het Uwv aangenomen, wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep mede op grond van een brief van de psycholoog van
29 januari 2013, waarin melding is gemaakt van somberheid, vergeetachtigheid, moeheid en slaapstoornissen en een doorverwijzing naar een psychiater, aanleiding heeft gezien aanvullende beperkingen in de FML op te nemen ten aanzien van het sociaal functioneren. Voor het aannemen van meer beperkingen bestaat geen aanleiding. De informatie van de cardioloog geeft evenmin aanleiding de medische beoordeling voor onjuist te houden, omdat deze dateert van geruime tijd voor de datum in geding en inhoudelijk geen aanleiding daartoe geeft. Ten aanzien van de slokdarmproblematiek wordt overwogen dat appellant onder meer beperkt is geacht voor bovennormaal tillen. In de informatie van de MDL-arts, waarin melding is gemaakt van een lichte irritatie van het slokdarmslijmvlies, worden geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt dat appellant meer beperkt is dan aangenomen. Ten slotte is met het aannemen van een urenbeperking tot 4 uur per dag en 20 uur per week tegemoetgekomen aan de gestelde klachten van moeheid van appellant.
6.3.
Wat betreft de geschiktheid voor appellant van de voorgehouden functies wordt de bij de rapporten van 27 maart en 20 september 2013 gegeven toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende overtuigend geacht. Voorts wordt vastgesteld dat voor het vervullen van de voorgehouden functies vervoer per auto niet noodzakelijk is. De omstandigheid dat het voor appellant niet mogelijk is met een eigen auto te reizen, doet aan de passendheid van de geduide functies dan ook niet af.
6.4.
Tenslotte wordt overwogen dat het Uwv in het bestreden besluit heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, eerder vastgesteld op 54,67%, 56,8% bedraagt. Tevens is de resterende verdiencapaciteit gewijzigd. Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 29 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4471, wordt overwogen dat wanneer in de bezwaarfase het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt en daarmee een wijziging in de resterende verdiencapaciteit ontstaat, dit een wijziging van de rechtspositie tot gevolg heeft. Anders dan de rechtbank heeft overwogen betekent dit dat sprake is van een herroepen als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Hieruit volgt dat het Uwv het bezwaar van appellant ten onrechte ongegrond heeft verklaard en ten onrechte heeft geweigerd de kosten in bezwaar te vergoeden.
7. Uit hetgeen is overwogen in 6.2 tot en met 6.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
8. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar, en de proceskosten in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op 2 x € 490,- in bezwaar, 2 x € 490,- in beroep en € 490,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 9 april 2013, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2012 ongegrond is verklaard en vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen;
- herroept het besluit van 18 december 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 9 april 2013;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.450,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) W. de Braal

AP