ECLI:NL:CRVB:2015:3078

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
10 september 2015
Zaaknummer
14/3633 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medeterugvordering van bijstandsuitkeringen en de afwezigheid van dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. dr. G.P. Dayala, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Almere, die de bijstandsverlening aan de appellant had ingetrokken en de kosten van eerder verleende bijstand had teruggevorderd. De terugvordering betrof een bedrag van € 56.969,81, dat was gebaseerd op de veronderstelling dat de appellant een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, J. Na eerdere uitspraken van de Raad heeft het college de medeterugvordering beperkt tot een bedrag van € 30.501,11 voor de periode van 1 augustus 2005 tot en met 3 september 2007.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van de medeterugvordering af te zien. De appellant voerde aan dat zijn psychische gesteldheid en financiële omstandigheden als dringende redenen moesten worden beschouwd, maar deze stellingen waren niet onderbouwd met relevante medische of financiële documenten. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten zonder nieuwe gronden aan te voeren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 september 2015.

Uitspraak

14/3633 WWB
Datum uitspraak: 8 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
19 mei 2014, 13/6084 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W. Meijer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 22 oktober 2007 de bijstand van [J.] (J) ingetrokken en de kosten van de over de periode van 25 juni 2003 tot en met 3 september 2007 verleende bijstand tot een bedrag van € 56.969,81 van haar teruggevorderd. Bij datzelfde besluit heeft het college die kosten tot hetzelfde bedrag medeteruggevorderd van appellant. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met J.
1.2.
Naar aanleiding van de tussen partijen gewezen uitspraken van de Raad van 19 april 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2842) en 13 maart 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV9002) heeft het college bij besluit van 10 april 2012 de medeterugvordering beperkt tot de periode van
1 augustus 2005 tot en met 3 september 2007, waarbij het mede terug te vorderen bedrag is vastgesteld op € 30.501,11. Bij het hier bestreden besluit van 18 oktober 2013 heeft het college deze medeterugvordering gehandhaafd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onderschreven dat geen dringende redenen aanwezig zijn op grond waarvan het college van medeterugvordering had moeten afzien. Appellant heeft weliswaar gesteld dat zijn bijzondere psychische gesteldheid en zijn financiële omstandigheden dringende redenen vormen om van medeterugvordering af te zien, maar hij heeft dit niet nader onderbouwd met medische of financiële stukken. Financiële gevolgen van een besluit tot medeterugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Appellant kan hetgeen hij daarover heeft aangevoerd in dat kader naar voren brengen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat wel degelijk dringende redenen aanwezig zijn, gelegen in zijn financiële omstandigheden en zijn psychische gesteldheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of het college zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van medeterugvordering. Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank met betrekking tot de dringende redenen tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.2.
Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Daarom bestaat geen grond het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding toe te wijzen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) P.C. de Wit

HD