ECLI:NL:CRVB:2015:3078
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.H. Bel
- P.C. de Wit
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medeterugvordering van bijstandsuitkeringen en de afwezigheid van dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. dr. G.P. Dayala, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Almere, die de bijstandsverlening aan de appellant had ingetrokken en de kosten van eerder verleende bijstand had teruggevorderd. De terugvordering betrof een bedrag van € 56.969,81, dat was gebaseerd op de veronderstelling dat de appellant een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, J. Na eerdere uitspraken van de Raad heeft het college de medeterugvordering beperkt tot een bedrag van € 30.501,11 voor de periode van 1 augustus 2005 tot en met 3 september 2007.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van de medeterugvordering af te zien. De appellant voerde aan dat zijn psychische gesteldheid en financiële omstandigheden als dringende redenen moesten worden beschouwd, maar deze stellingen waren niet onderbouwd met relevante medische of financiële documenten. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten zonder nieuwe gronden aan te voeren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 september 2015.