ECLI:NL:CRVB:2015:3108

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
14-3200 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten van een woning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die van 22 oktober 2009 tot en met 12 augustus 2012 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de inrichtingskosten van haar nieuwe woning in Albrandswaard. De aanvraag werd afgewezen omdat tijdens een huisbezoek was vastgesteld dat de woning al was voorzien van laminaat, luxaflex en een gasfornuis. De Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor de aanschaf van deze goederen, aangezien appellante feitelijk over middelen beschikte om deze kosten te dekken. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat appellante een aanvraag voor verhuiskosten had ingediend, en dat de afwijzing van de aanvraag voor inrichtingskosten terecht was. De Raad benadrukte dat bijzondere bijstand niet kan worden verleend voor kosten die ten tijde van de aanvraag al waren gedekt.

Uitspraak

14/3200 WWB
Datum uitspraak: 15 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 april 2014, 13/6228 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2015. Voor appellante is verschenen mr. Van Zundert. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft van 22 oktober 2009 tot en met 12 augustus 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen van de gemeente Rotterdam. Zij is begin augustus 2012 met behulp van een urgentieverklaring op grond van medische redenen verhuisd van [plaatsnaam] naar [woonplaats] , gemeente Albrandswaard. Op 31 juli 2012 heeft appellante bij de gemeente Rotterdam bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de verhuizing en de inrichting van haar nieuwe woning. Die aanvraag is afgewezen op de grond dat appellante niet meer in [plaatsnaam] woonde.
1.2.
Bij besluit van 1 november 2012 heeft het college appellante met ingang van 3 september 2012 bijstand verleend.
1.3.
Appellante heeft op 3 september 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de inrichtingskosten van de nieuwe woning in [woonplaats] . Bij brief van 10 september 2012 heeft het college appellante verzocht om een urgentieverklaring voor de verhuizing over te leggen, de noodzakelijkheid van de verhuizing aan te tonen en specifiek aan te geven voor welke inrichtingskosten zij bijzondere bijstand vraagt. Bij brief van 13 september 2012 heeft appellante te kennen gegeven dat zij bijzondere bijstand vraagt voor de kosten van twee bedden, twee grote kastjes voor kleding, een gasfornuis, een wasdroger, laminaat voor de gehele woning en gordijnen.
1.4.
Bij besluit van 1 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 augustus 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd, voor zover thans nog van belang, dat tijdens een op 8 oktober 2012 afgelegd huisbezoek is vastgesteld dat in de woning al laminaat, luxaflex en een gasfornuis aanwezig waren, zodat in die behoefte is voorzien en er geen noodzaak is voor de aanschaf van deze goederen. Verder ontvangt appellante al geruime tijd bijstand, waardoor er vanuit mag worden gegaan dat zij in staat is geweest om te reserveren. Van bijzondere omstandigheden is het college niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het bestreden besluit ten onrechte is beperkt tot bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, nu appellante ook om bijzondere bijstand voor verhuiskosten heeft gevraagd. Verder had appellante geen ruimte om te reserveren, omdat zij pas sinds 2009 bijstand ontving en beslag op haar bijstand was gelegd en daarbij de verhuizing niet voorzienbaar was. Bovendien moet appellante extra medische kosten maken. Appellante heeft in verband met de hier aan de orde zijnde kosten op 2 juli 2012 geld moeten lenen van haar zus.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan appellante heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten aanwezig om vast te stellen dat zij bij het college een aanvraag om verhuiskosten heeft ingediend. Appellante heeft op 3 september 2012 op het Aanvraagformulier bijzondere bijstand onder ‘toelichting op de aanvraag’ ingevuld: ‘Inrichtingskosten [woonplaats] [adres] ’. Hierin is niet te lezen dat de aanvraag tevens zag op de verhuiskosten. Dat het college in de brief van 10 september 2012 appellante heeft gevraagd om gegevens over de urgentie en noodzaak van de verhuizing te verstrekken leidt niet tot de conclusie dat het college daarmee heeft gereageerd op een aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuiskosten. Deze gegevens waren namelijk van belang voor de beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten. Het betoog dat uit de afwijzing door de gemeente Rotterdam van de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor verhuiskosten logisch volgt dat appellante voor deze kosten alsnog bij het college om bijzondere bijstand heeft verzocht, faalt. Daaruit is ten hoogste af te leiden dat appellante voor die kosten van het college bijzondere bijstand zou willen verkrijgen en niet dat zij daartoe daadwerkelijk een aanvraag heeft ingediend. Nu niet is gebleken van een aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuiskosten slaagt de beroepsgrond dat het college heeft verzuimd om op een dergelijke aanvraag een beslissing te nemen, dan wel
- zoals namens appellante ter zitting van de Raad is gesteld - dat het college de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen, niet.
4.2.
Ten aanzien van de inrichtingskosten is thans nog slechts in geschil of het college terecht de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van laminaat, gordijnen en een gasfornuis heeft afgewezen.
4.3.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand heeft voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2282), dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.5.
Uit artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB vloeit voort dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien.
4.6.
Tijdens het huisbezoek op 7 oktober 2012 is, zoals appellante niet heeft betwist, waargenomen dat de woning van appellante was voorzien van laminaat, luxaflex en een gasfornuis. De gestelde kosten deden zich dus ten tijde van het primaire besluit niet meer voor. Dat appellante geld heeft moeten lenen van haar zus, laat onverlet dat zij feitelijk over middelen heeft beschikt om laminaat, luxaflex en een gasfornuis aan te schaffen. Het college heeft hierin terecht grond gezien om de aanvraag af te wijzen. Gelet op het voorgaande is het antwoord op de vraag of appellante voor de kosten van laminaat, luxaflex en een gasfornuis had kunnen reserveren niet van belang, zodat deze vraag geen beantwoording behoeft.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD