In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 2009 kampt met gewrichts- en vermoeidheidsklachten. Appellant had een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat hij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Na bezwaar en een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, werd appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep.
De Raad heeft de conclusies van de door de rechtbank ingeschakelde neuroloog J. Lebbink gevolgd, die had vastgesteld dat appellant op de datum in geding in staat was om drie keer vier uur per week te werken, rekening houdend met zijn medische beperkingen. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de deskundige Van Aanholt had gevolgd, die had geconcludeerd dat appellant vijf keer vier uur per week kon werken. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.