In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of betrokkene, een zeevarende met de Nederlandse nationaliteit, verzekerd was voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) gedurende de periode van 10 mei 1996 tot en met 9 september 2010. Betrokkene had eerder een verzoek ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor toekenning van AOW-pensioen, maar de Svb had vastgesteld dat hij niet verzekerd was voor de AOW in de betreffende periode. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij onder de personele werkingssfeer van Verordening 1408/71 valt, omdat hij als zeevarende op een onder Nederlandse vlag varend schip werkte en Europese havens aandeed.
De Raad heeft geoordeeld dat betrokkene niet onder de werkingssfeer van de verordening valt, omdat zijn arbeidsverhouding werd beheerst door het recht van de Verenigde Staten en zijn loon in dollars werd uitbetaald. De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende nauwe banden waren tussen de werkzaamheden van betrokkene en de rechtsorde van een lidstaat. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat het pensioenoverzicht van 19 augustus 2009 formele rechtskracht had, waardoor de Svb niet opnieuw hoefde te onderzoeken of betrokkene verzekerd was voor de AOW. De Raad heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de Svb veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Europese regelgeving en de nationale wetgeving met betrekking tot de verzekering voor de AOW van zeevarenden. De Raad heeft geconcludeerd dat betrokkene, gezien de omstandigheden van zijn arbeidsverhouding, niet verzekerd was voor de AOW en dat de uitsluiting van verzekering op basis van de nationale wetgeving terecht was.