ECLI:NL:CRVB:2015:3352

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
14/935 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die wegens lichamelijke en psychische klachten uitgevallen is voor zijn werk als schoonmaker. Appellant heeft op 11 januari 2013 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv op 18 februari 2013, werd vastgesteld dat appellant niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd, omdat hij geschikt werd geacht voor passende functies. Het Uwv heeft op 11 maart 2013 besloten dat appellant geen recht op een WIA-uitkering heeft, wat door de rechtbank Oost-Brabant in een eerdere uitspraak werd bevestigd.

Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke klachten, waaronder epilepsie, jicht en een verminderde nierfunctie, evenals zijn depressieve klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de belastbaarheid van appellant te overschatten en dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is vastgesteld.

De Raad heeft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat de ingebrachte medische gegevens geen nieuwe gezichtspunten opleveren die de eerdere oordelen zouden kunnen wijzigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/935 WIA
Datum uitspraak: 2 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
7 januari 2014, 13/4399 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.P.V.W. Willems hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten van 25 april 2014 en 6 juli 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Willems. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is wegens lichamelijke klachten op 20 april 2011 uitgevallen voor zijn werk als schoonmaker. Daarnaast heeft appellant in de loop van 2012 psychische klachten gekregen. Op 11 januari 2013 heeft hij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft appellant op 18 februari 2013 onderzocht en de beperkingen vastgelegd in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 februari 2013. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellant onder meer wegens de klachten van vermoeidheid ongeschikt is voor het eigen werk, maar geschikt is voor passende functies op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 15,65%.
1.3.
Bij besluit van 11 maart 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 17 april 2013 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA ontstaat, omdat appellant niet als arbeidsongeschikt in de zin van die wet wordt beschouwd.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 13 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 maart 2013, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 juli 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 augustus 2013, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank geoordeeld dat door de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek is verricht en dat er geen aanleiding is te concluderen dat deze de beperkingen van appellant hebben onderschat. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsartsen hun oordeelsvorming mede hebben gebaseerd op uitgebreide informatie van de behandelend artsen van appellant. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoegzaam gemotiveerd waarom er in het geval van appellant geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Wat betreft de geduide functies heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de belasting daarin de belastbaarheid van appellant overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn in bezwaar en beroep aangevoerde standpunt herhaald dat bij het vaststellen van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke klachten als gevolg van onder meer epilepsie, jicht en een verminderde functie van de nieren. Voorts kampt hij al geruime tijd met depressieve klachten die ook samenhangen met zijn lichamelijke klachten. Ten slotte is appellant van mening dat een urenbeperking moet worden aangenomen. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft appellant enkele medische stukken ingezonden.
3.2.
In reactie op het hoger beroep van appellant heeft het Uwv de bij het procesverloop vermelde rapporten ingezonden en het standpunt gehandhaafd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant juist is vastgesteld.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de medische grondslag van het
bestreden besluit berust op een zorgvuldig onderzoek. Uit de in het dossier aanwezige medische gegevens en de in hoger beroep ingezonden medische informatie kan niet worden opgemaakt dat de verzekeringsartsen van het Uwv de belastbaarheid van appellant hebben overschat.
4.2.
Naar aanleiding van de in hoger beroep door appellant ingebrachte medische gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 25 april 2014 de conclusie getrokken dat deze medische informatie geen aanleiding geeft het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Daarbij heeft zij opgemerkt dat met de diagnoses met betrekking tot de lichamelijke en psychische klachten in voldoende mate rekening is gehouden. De epilepsie is, evenals de jicht en de nierstenen, redelijk onder controle. Ten aanzien van de verminderde functie van de nieren heeft zij vastgesteld dat deze afwijking een zorgvuldige controle vereist, maar niet zodanig ernstig is dat op grond hiervan een urenbeperking zou moeten worden aangenomen. Naar aanleiding van de in hoger beroep nog nader ingezonden medische stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 6 juli 2015 de nieuwe gegevens samengevat en vervolgens geconcludeerd dat ook deze informatie geen nieuwe gezichtspunten oplevert en dat met alle daarin genoemde diagnoses in voldoende mate rekening is gehouden. De Raad onderschrijft deze conclusie.
4.3.
Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting kan worden volstaan met te verwijzen naar de overweging in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank oordeelt dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Uit het overwogene bij 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E. Dijt en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.R. Ravenstein

MK