ECLI:NL:CRVB:2015:3356
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.E. Bakker
- J.P.M. Zeijen
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geduide functies in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die sinds 15 september 2011 uitgevallen is voor haar werk als huishoudelijk medewerker door psychische klachten, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekent. Het Uwv stelde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat zij geschikt is voor de maatgevende arbeid en de geduide functies.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was gemotiveerd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid onvoldoende zorgvuldig was en dat haar medische omstandigheden niet juist waren gewogen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de gronden van appellante in hoger beroep herhaaldelijk besproken en onderschreven dat de rechtbank terecht oordeelde dat de desbetreffende gronden niet slagen.
De Raad concludeert dat appellante geen objectieve medische gegevens heeft ingediend die haar stelling onderbouwen dat zij meer of zwaarder beperkt is dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is weergegeven. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 september 2015.