ECLI:NL:CRVB:2015:3371
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 20 maart 1989 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van informatie van de politie dat appellante samenwoonde, heeft een onderzoek plaatsgevonden door een sociaal rechercheur. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante en haar partner L een gezamenlijke huishouding voerden, wat niet was gemeld aan het college. Het college heeft daarop de bijstand van appellante over een bepaalde periode ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor een deel van de intrekking en terugvordering, terwijl het college in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg tussen appellante en L. De verklaringen van beide partijen, alsook de onderzoeksresultaten van de sociaal rechercheur, gaven voldoende grondslag voor het standpunt van het college. De Raad heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten terecht waren, en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft ook overwogen dat de culturele aspecten en de getuigenverklaringen van appellante niet voldoende waren om de conclusies van het college te weerleggen. De uitspraak werd gedaan op 6 oktober 2015.