ECLI:NL:CRVB:2015:341

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
13-5179 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op basis van onjuiste inlichtingen en verblijf in het buitenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarbij haar bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) is herzien en teruggevorderd. Appellante ontving bijstand als alleenstaande ouder, maar het college ontdekte tijdens een rechtmatigheidsonderzoek dat zij in het buitenland verbleef zonder dit te melden. Uit in- en uitreisstempels in haar paspoort bleek dat zij van 10 december 2011 tot 11 januari 2012 in Suriname was. Daarnaast zijn er stortingen op haar bankrekening geconstateerd in november en december 2011, die zij niet had gemeld. Het college concludeerde dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden, wat leidde tot de herziening van haar bijstand en de terugvordering van € 1.303,51 en € 161,65 voor de betreffende periodes.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante stelde dat de douane in Suriname een fout had gemaakt met de inreisstempel, maar de rechtbank oordeelde dat de stempels in haar paspoort betrouwbaar waren. Appellante voerde aan dat de stortingen op haar rekening leningen van haar nichtje waren, maar de rechtbank oordeelde dat zij alle relevante informatie moest verstrekken bij het aanvragen van bijstand. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden en dat de herziening en terugvordering van de bijstand gerechtvaardigd waren.

Uitspraak

13/5179 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 augustus 2013, 13/1741 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft Van Heijningen een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Namens appellante is verschenen mr. Van Heijningen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Diderich.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt met ingang van 26 mei 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Uit een door het college verricht rechtmatigheidsonderzoek, in het kader waarvan bij appellante huisbezoeken zijn afgelegd, bankafschriften zijn overgelegd en inzage is gegeven in het paspoort van appellante, is gebleken dat in het paspoort van appellante door de douane van Suriname een inreisstempel van 10 december 2011 en een uitreisstempel van 11 januari 2012 is geplaatst. Verder blijkt uit de bankafschriften dat op 21 november 2011, 23 november 2011 en 9 december 2011 op de bankrekening van appellante stortingen zijn verricht.
1.3.
Bij besluit van 26 oktober 2012 heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 1 november 2011 tot en met 31 december 2011 herzien en de over die periode gemaakte kosten van bijstand ten bedrage van € 1.303,51 van appellante teruggevorderd. Tevens heeft het college de bijstand van 7 januari 2012 tot en met 11 januari 2012 herzien (ingetrokken) en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand ten bedrage van
€ 161,65 van appellante teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 1 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2012 ongegrond verklaard. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de stortingen waardoor zij teveel bijstand heeft ontvangen. Verder heeft appellante het college niet bericht dat zij in de periode van 10 december 2011 tot en met 11 januari 2012 op vakantie in het buitenland is geweest. Zij heeft hiermee de maximale periode van 4 weken als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder e van de WWB overschreden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat uit de door de douane in Suriname aangebrachte in- en uitreisstempels blijkt dat appellante op 10 december 2011 in Suriname is aangekomen en op 11 januari 2012 naar Nederland is teruggekeerd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze in- en uitreisstempels. De verklaring van appellante dat de douane in Suriname een fout heeft gemaakt omdat zij eerst op 15 december 2011 in Suriname is aangekomen, volgt de rechtbank niet. Het door appellante ter zitting overgelegde boekingsoverzicht van haar tickets met daarin vermeld een aankomstdatum in Suriname op 15 december 2011 en een terugkeerdatum op 16 januari 2012, overtuigt de rechtbank alleen daarom al niet omdat beide data niet overeenkomen met de stempels van de douane in het paspoort van appellante. Appellante heeft haar verklaring tijdens het huisbezoek door de Dienst Werk en Inkomen op 10 september 2012, waarin de periode van verblijf in Suriname wordt vermeld, ondertekend en geen opmerkingen gemaakt over de onjuistheid van de data in haar paspoort. Ook op andere wijze heeft appellante haar standpunt dat de in- en uitreisstempels in haar paspoort niet kloppen, niet onderbouwd. Niet in geschil is dat in november 2011 en december 2011 op de bankrekening van appellante diverse stortingen hebben plaatsgevonden en dat appellante hiervan geen melding heeft gedaan aan het college. Deze stortingen zijn van belang voor de beoordeling van het recht op bijstand. Het standpunt van appellante dat zij deze stortingen niet hoefde te melden omdat het leningen en giften zouden betreffen en dus geen middelen zijn als bedoeld in artikel 31 van de WWB, volgt de rechtbank niet. Door een beroep te doen op bijstand dienen alle van belang zijnde inlichtingen te worden verstrekt, waarna het aan het college is om te beoordelen wat daarvan de gevolgen zijn voor het recht op bijstand.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat ze door haar boekingsoverzicht te tonen, gemotiveerd heeft aangegeven dat ze op
15 december 2011 naar Suriname is vertrokken. Verder stelt appellante dat zij, gelet op de stempel in haar paspoort op 11 januari 2012 naar Nederland is teruggekeerd. In Suriname heeft de douane haar een verkeerd inreisstempel gegeven. Met betrekking tot de stortingen in november 2011 en december 2011 stelt appellante dat dit leningen van haar nichtje betreffen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen onder 3.2 tot en met 3.6 van de aangevallen uitspraak - zoals hiervoor samengevat weergegeven - waarop dat oordeel rust. De Raad verwijst in verband met de stelling van appellante dat de gestorte bedragen leningen van haar nichtje betreffen ter aanvulling naar zijn uitspraak van
25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3872, overweging 5.5.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
10 februari 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD