ECLI:NL:CRVB:2015:341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van onjuiste inlichtingen en verblijf in het buitenland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarbij haar bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) is herzien en teruggevorderd. Appellante ontving bijstand als alleenstaande ouder, maar het college ontdekte tijdens een rechtmatigheidsonderzoek dat zij in het buitenland verbleef zonder dit te melden. Uit in- en uitreisstempels in haar paspoort bleek dat zij van 10 december 2011 tot 11 januari 2012 in Suriname was. Daarnaast zijn er stortingen op haar bankrekening geconstateerd in november en december 2011, die zij niet had gemeld. Het college concludeerde dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden, wat leidde tot de herziening van haar bijstand en de terugvordering van € 1.303,51 en € 161,65 voor de betreffende periodes.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante stelde dat de douane in Suriname een fout had gemaakt met de inreisstempel, maar de rechtbank oordeelde dat de stempels in haar paspoort betrouwbaar waren. Appellante voerde aan dat de stortingen op haar rekening leningen van haar nichtje waren, maar de rechtbank oordeelde dat zij alle relevante informatie moest verstrekken bij het aanvragen van bijstand. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden en dat de herziening en terugvordering van de bijstand gerechtvaardigd waren.