In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting op de WGA-uitkering van werkneemster [X.], die als conservator werkzaam was bij appellante, Stichting X. De werkneemster was sinds 21 januari 2008 uitgevallen door psychische en fysieke klachten. Het Uwv had in 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar besloot later dat er een korting op de uitkering moest plaatsvinden omdat werkneemster werkzaamheden had verricht die als wijziging van haar ambt werden beschouwd. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat er geen wijziging van het ambt had plaatsgevonden, aangezien werkneemster haar werkzaamheden als conservator had voortgezet, zij het op detacheringsbasis bij [Stichting Z.]. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de beslissing van het Uwv vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv ten onrechte een korting had toegepast. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe verplichting voor appellante was ontstaan om de bezoldiging 104 weken door te betalen, en dat het Uwv werkneemster een volledig, ongekorte, WGA-uitkering had moeten toekennen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herroept de besluiten van het Uwv die de korting op de uitkering betroffen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 980,-.