ECLI:NL:CRVB:2015:3461
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid in het kader van WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als assistent bedrijfsleider werkzaam was, had zich ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had hem meegedeeld dat hij per 17 oktober 2011 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet werk inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat appellant geschikt was voor verschillende functies die in het kader van de WIA-beoordeling waren geduid.
Appellant had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering, die per 4 maart 2013 was stopgezet. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant geschikt was voor de geduide functies, maar appellant betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn psychische en lichamelijke klachten niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep dit oordeel. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts en dat appellant in staat was de geduide functies te vervullen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.