Uitspraak
OVERWEGINGEN
31 maart 2015 gehandhaafd en het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is er geen sprake van een bijzonder geval.
BESLISSING
bevestigt de aangevallen uitspraak;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een WW-uitkering. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. I. Rhodes, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WW-uitkering te verstrekken, omdat verzoeker niet binnen de vereiste termijn van 26 weken na het einde van zijn dienstverband een aanvraag had ingediend. Verzoeker stelde dat er sprake was van een bijzonder geval, omdat hij in afwachting was van een beslissing op zijn WIA-aanvraag en meende dat hij niet in staat was om te werken.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker, ondanks zijn veronderstellingen, niet belet was om tijdig een WW-aanvraag in te dienen. De Raad oordeelde dat de omstandigheden die verzoeker naar voren had gebracht, niet als een bijzonder geval konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen recht op een WW-uitkering was ontstaan, omdat verzoeker niet binnen de gestelde termijn had gehandeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.