ECLI:NL:CRVB:2015:358
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en dwangsom in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Dienst Werk en Inkomen Lekstroom niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door appellant en zijn echtgenote. Appellant heeft zich op verschillende momenten gemeld voor bijstand, maar zijn aanvragen zijn afgewezen omdat hij niet de gevraagde gegevens heeft overgelegd. De rechtbank oordeelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op bijstand, omdat de herkomst van kasstortingen op zijn bankrekening niet kon worden vastgesteld. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank niet heeft geoordeeld over het dwangsombesluit van 20 maart 2012, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank dit verzuim heeft gemaakt. De Raad verklaart het beroep tegen het dwangsombesluit ongegrond, omdat het dagelijks bestuur tijdig heeft beslist. De Raad bevestigt verder de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant niet met objectieve gegevens heeft aangetoond dat de kasstortingen uit eigen middelen afkomstig zijn. De Raad veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellant.