ECLI:NL:CRVB:2015:3628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van medische beperkingen bij ziekte van Crohn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die lijdt aan de ziekte van Crohn. Appellant had zich op 4 februari 2010 ziek gemeld terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 16 januari 2012 vastgesteld dat appellant met ingang van 2 februari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dus geen recht had op een WIA-uitkering. Na bezwaar van appellant werd hij onderzocht door een verzekeringsarts, die concludeerde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast moest worden, maar dat appellant met de aangepaste FML geschikt was voor bepaalde functies.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, omdat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant. In hoger beroep voerde appellant aan dat de ziekte van Crohn ten tijde van de datum in geding niet actief was, en dat de rechtbank onvoldoende gewicht had toegekend aan medische verklaringen van zijn behandelend arts. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende informatie had ingewonnen en dat er geen bewijs was dat appellant volledig arbeidsongeschikt was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch passend waren. Wel werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.470,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van € 160,- vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor een duidelijke onderbouwing van arbeidsongeschiktheid.