In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die als tegelzetter werkte, had in 2004 zijn werk moeten staken vanwege nek- en spanningsklachten. In 2006 werd hem een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, maar in 2007 werd vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot beëindiging van de uitkering. In 2010 viel de appellant opnieuw uit, ditmaal vanwege rug-, nek- en knieklachten, en in 2012 werd opnieuw een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw op 100% werd vastgesteld.
De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, die zijn arbeidsongeschiktheid niet als volledig en duurzaam beschouwden. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat er geen recht op een IVA-uitkering was, omdat niet voldaan was aan de criteria van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. In hoger beroep heeft de Raad de beoordeling van de verzekeringsarts, die de prognose over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid had vastgesteld, niet voor onjuist gehouden. De Raad concludeerde dat er per 8 februari 2010 geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid, ondanks de medische informatie die later beschikbaar kwam. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant.