ECLI:NL:CRVB:2015:384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
10-5666 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische grondslag in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die een WAO-uitkering ontving. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag ontbeert. De Raad volgde de door een deskundige, prof. dr. L. Abraham-Inpijn, gegeven adviezen over de belastbaarheid van appellante. De deskundige concludeerde dat appellante op de datum in geding, 1 maart 2010, maximaal drie uur per dag en vijftien uur per week kon werken, wat resulteert in een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Raad heeft de eerdere uitspraak vernietigd en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over de na te betalen WAO-uitkering, evenals de kosten van rechtsbijstand van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

10/5666 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
13 september 2010, 10/404 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 februari 2015
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 16 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW7577) een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 2 augustus 2012 informatie verstrekt en nadere stukken ingezonden. Namens appellante heeft mr. A. van Unnik desgevraagd bij brief van 27 augustus 2012 een zienswijze ingediend. Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 8 januari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Unnik. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. P.C.P. Veldman.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Bij rapport van 31 januari 2014 heeft de internist prof. dr. L. Abraham-Inpijn als deskundige verslag aan de Raad uitgebracht. Het Uwv heeft een reactie op het rapport van de deskundige ingezonden. Desgevraagd heeft de deskundige bij rapport van 3 juni 2014 commentaar geleverd op deze reactie. Het Uwv heeft een reactie ingezonden.
Bij brief van 18 augustus 2014 met bijlagen heeft het Uwv een vraag van de Raad beantwoord. Namens appellante is nadere informatie verstrekt en zijn de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Unnik. Het Uwv was met kennisgeving niet vertegenwoordigd.

OVERWEGINGEN

1.De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 16 mei 2012 voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
2. De Raad heeft aanleiding gevonden om een onafhankelijke deskundige te raadplegen. In haar rapport van 31 januari 2014 heeft de internist prof. dr. L. Abrahem-Inpijn te kennen gegeven dat bij appellante op de in geding zijnde datum 1 maart 2010 onder meer de volgende aandoeningen aan de orde waren: hypothyreodie, periodiek opvlammende oesofagitis, essentiële hypertensie en allergische diathese. In haar overwegingen en conclusies heeft de deskundige uiteengezet dat bij appellante in 2010 ondersuppletie bestaat met hypothyreotische klachten tot gevolg. Bij schommelingen in de schildklierfunctie tijdens suppletie therapie speelt de psychologische diagnose van appellante een rol. De interactie tussen psyche en schildklierhormoon als stresshormoon is van belang voor de reële belastbaarheid van appellante in het verleden, het heden en de toekomst.
2.1.
De deskundige heeft de haar voorgelegde vraag of zij zich kan verenigen met de door de verzekeringsarts voor appellante vastgestelde belastbaarheid ontkennend beantwoord. Onder meer dienen de werktijden naar haar oordeel meer te worden beperkt dan door de verzekeringsarts is aangenomen, en wel in die zin dat appellante ten tijde van belang volgens de deskundige maximaal drie uur per dag en vijftien uur per week kon werken.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent, terwijl de motivering van de deskundige overtuigend is. Daarbij is ook van belang dat de deskundige, in reactie op commentaar op haar rapport door verzekeringsarts bezwaar en beroep P. Tjen, gemotiveerd bij haar conclusies en de door haar verstrekte antwoorden is gebleven. In het bijzonder ook heeft zij haar opvatting gehandhaafd met betrekking tot de ten tijde van belang voor appellante maximaal mogelijke arbeidsomvang.
3.2.
In antwoord op de vraag van de Raad aan het Uwv wat de gevolgen in arbeidskundige zin voor het bestreden besluit van 18 februari 2010 zijn indien de door de deskundige geadviseerde urenbeperking zou worden gevolgd, heeft het Uwv meegedeeld dat nader onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgewezen dat van de bij de schatting gebruikte functies er dan slechts één kan standhouden en voorts dat nadere raadpleging van het CBBS heeft laten zien dat onvoldoende functies vallen aan te wijzen om tot een schatting te kunnen komen.
3.3.
Uit het overwogene onder 3.1 en 3.2 volgt dat het bestreden besluit een deugdelijke medische grondslag en daarmee tevens een deugdelijke arbeidskundige grondslag ontbeert en om die reden in rechte geen stand kan houden. Hetzelfde geldt voor de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten. Uitgaande van de voor appellante juist te achten belastbaarheid, te weten de door de verzekeringsarts van het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde beperkingen, aangevuld met de door de deskundige geïndiceerd geachte urenbeperking, neerkomend op een medisch maximaal mogelijke arbeidsomvang van drie uur per dag en vijftien uur per week, staat vast dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding onveranderd op 80 tot 100% dient te worden bepaald. Met de door de Raad uit te spreken vernietiging van het bestreden besluit en herroeping van het primaire besluit van 15 juli 2009, herleeft de volledige arbeidsongeschiktheid zoals deze voorafgaande aan de in het bestreden besluit vervatte herziening van appellantes uitkering aan haar WAO-uitkering ten grondslag lag.
4. Het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen WAO-uitkering komt voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van
25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958).
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. De kosten van
rechtsbijstand worden begroot op € 980,- in beroep en op € 2.205,- in hoger beroep. In totaal dient het Uwv dus € 3.185,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 18 februari 2010 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 15 juli 2009 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit van 18 februari 2010;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellante van de wettelijke rente zoals onder 4 van deze uitspraak vermeld;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.185,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en F.J.L. Pennings en als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is
uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) E. Heemsbergen

NK