ECLI:NL:CRVB:2015:3907

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
14-866 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het recht op ziekengeld na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 23 juli 2012 ziek had gemeld wegens psychische klachten. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant per 26 september 2012 weer geschikt was voor zijn werk als keukenhulp. Het Uwv beëindigde daarop het recht op ziekengeld. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte de verklaring van psychiater J. Bertens niet had meegewogen, en dat zijn psychische klachten onverklaarbaar waren, wat werkhervatting onwenselijk maakte.

De Raad beoordeelde de argumenten van appellant en concludeerde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had geen ernstige psychopathologie geconstateerd en had appellant op 25 september 2012 onderzocht. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van de verzekeringsarts kon ondermijnen. De psychische klachten van appellant waren bekend en waren meegewogen in de beoordeling. De Raad bevestigde dat het Uwv op juiste gronden het recht op ziekengeld had beëindigd, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

14/866 ZW
Datum uitspraak: 4 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 januari 2014, 12/5076 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van Dinter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2015. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 12 augustus 2015. Voor appellant is verschenen
mr. N. Roos, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als keukenhulp toen hij zich voor dit werk op 23 juli 2012 heeft ziek gemeld wegens psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Vervolgens heeft hij op
25 september 2012 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellant per 26 september 2012 weer geschikt kan worden geacht voor zijn werk als keukenhulp voor 38 uur per week. Bij besluit van 25 september 2012 heeft het Uwv dienovereenkomstig het recht op ziekengeld met ingang van 26 september 2012 beëindigd.
1.2.
Na een onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 september 2012 bij besluit van 12 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verklaring van psychiater J. Bertens van 9 oktober 2012 niet de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel trekken. Appellant wijst daarbij op de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een “normale” verzekeringsarts is en de klachten van appellant op het psychisch vlak liggen. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de aandoeningen van appellant van dusdanige aard zijn dat deze een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gevaar opleveren voor zichzelf of zijn collega’s. Zolang er sprake is van onverklaarbare klachten kan en mag geen sprake zijn van werkhervatting. Het is volgens appellant immers onwenselijk dat iemand die problemen heeft met slapen en concentreren aan de slag gaat als keukenhulp tussen vuur en scherpe messen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld.
4.2. Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) voor onzorgvuldig te houden. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts appellant op het spreekuur van 25 september 2012 heeft onderzocht en daarbij op de hoogte was van de behandeling van appellant bij het RIAGG. In het rapport van 25 september 2012 heeft de verzekeringsarts vermeld dat bij het eigen onderzoek geen ernstige psychopathologie is geconstateerd. Nu het werk van appellant niet extreem psychisch belastend is, moet appellant volgens de verzekeringsarts hiervoor per 26 september 2012 dan ook geschikt worden geacht.
4.3.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het bezwaar het dossier bestudeerd en appellant op de hoorzitting van 5 november 2012 waargenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanwijzingen gevonden voor psychopathologie in engere zin en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Appellant is al jaren bekend met psychische klachten waarvoor hij medicamenteus wordt behandeld en (periodiek) gesprekken heeft met een psycholoog. Ondanks de psychische problematiek heeft appellant jaren gewerkt in mentaal niet zware arbeid. Gestructureerde dagelijkse activiteiten, zoals werkhervatting of het gaan naar een dagactiviteitencentrum zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het algemeen juist bevorderlijk voor het herstel van depressieve klachten. De bevindingen van de verzekeringsarts worden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook onderschreven.
4.4.
De in beroep overgelegde informatie van de psychiater Bertens waaruit blijkt dat sprake is van een dysthyme stoornis en een depressieve stoornis, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om het standpunt te wijzigen. In het rapport van
25 oktober 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat in de brief van de psychiater geen nieuwe medische informatie naar voren komt. De psychische klachten en interventies (eens per drie weken een gesprek en medicatie) waren immers bekend en zijn bij de beoordeling meegewogen. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat het opmerkelijk is dat zowel een dysthyme stoornis als een depressieve stoornis is vermeld door de psychiater. Een dysthyme stoornis kan namelijk beschouwd worden als een milde chronische depressieve stoornis die niet voldoet aan alle criteria die nodig zijn voor het stellen van de diagnose depressieve stoornis.
4.5. In hoger beroep is geen nadere medische informatie overgelegd die het standpunt van appellant onderbouwt dat zijn aandoeningen van dusdanige aard zijn dat deze een gevaar voor appellant dan wel zijn collega’s opleveren. Tevens is niet gebleken dat de klachten van appellant onverklaarbaar zijn, dan wel dat de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) een onvolledig beeld van de psychische klachten van appellant heeft gehad. Er zijn dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zou zijn. De beroepsgrond dat, zoals de Raad begrijpt, de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen psychiater is zodat deze de conclusie van de psychiater dient te volgen, faalt ten slotte. Het behoort immers tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om op grond van medisch objectiveerbare klachten, beperkingen van een betrokkene tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Daarbij mag een verzekeringsarts (bezwaar en beroep), zoals de Raad reeds menigmaal heeft overwogen, varen op zijn eigen oordeel.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden het recht op ziekengeld met ingang van 26 september 2012 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en F.M.S. Requisizione in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) K. de Jong

UM