Uitspraak
OVERWEGINGEN
4.2. Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) voor onzorgvuldig te houden. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts appellant op het spreekuur van 25 september 2012 heeft onderzocht en daarbij op de hoogte was van de behandeling van appellant bij het RIAGG. In het rapport van 25 september 2012 heeft de verzekeringsarts vermeld dat bij het eigen onderzoek geen ernstige psychopathologie is geconstateerd. Nu het werk van appellant niet extreem psychisch belastend is, moet appellant volgens de verzekeringsarts hiervoor per 26 september 2012 dan ook geschikt worden geacht.
4.5. In hoger beroep is geen nadere medische informatie overgelegd die het standpunt van appellant onderbouwt dat zijn aandoeningen van dusdanige aard zijn dat deze een gevaar voor appellant dan wel zijn collega’s opleveren. Tevens is niet gebleken dat de klachten van appellant onverklaarbaar zijn, dan wel dat de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) een onvolledig beeld van de psychische klachten van appellant heeft gehad. Er zijn dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zou zijn. De beroepsgrond dat, zoals de Raad begrijpt, de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen psychiater is zodat deze de conclusie van de psychiater dient te volgen, faalt ten slotte. Het behoort immers tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om op grond van medisch objectiveerbare klachten, beperkingen van een betrokkene tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Daarbij mag een verzekeringsarts (bezwaar en beroep), zoals de Raad reeds menigmaal heeft overwogen, varen op zijn eigen oordeel.