ECLI:NL:CRVB:2015:396

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
13-5471 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor functies na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op basis van de vaststelling dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als zorgvuldig beschouwde en geen aanleiding zag om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld door bepaalde medische gegevens, zoals het psychiatrisch dossier en een MRI-verslag, niet mee te nemen in de beoordeling. Hij stelde dat zijn psychische en fysieke beperkingen onvoldoende waren erkend. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de gronden van de appellant in hoger beroep herhalingen waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank deze terecht had verworpen. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken en dat de appellant geschikt was voor de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad wees erop dat de geschiktheid voor de functies niet in twijfel werd getrokken, ondanks de door de appellant aangevoerde beperkingen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 februari 2015, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5471 WIA
Datum uitspraak: 13 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 september 2013, 13/2083 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere medische informatie van zijn behandelend reumatoloog ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellant is verschenen met bijstand van mr. P.F.M. Gulickx, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 3 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 7 november 2012 (datum in geding) minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 7 maart 2013 (bestreden besluit), onder wijziging van de medische en arbeidskundige motivering, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geacht en geen grond gezien voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant op datum in geding heeft onderschat. Evenmin ziet de rechtbank grond voor het oordeel dat appellant de hem voorgehouden functies van wikkelaar/samensteller van elektronische apparatuur (SBC-code 267050), magazijnmedewerker (SBC-code 315020) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) niet zou kunnen verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep onder verwijzing naar hetgeen hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, - samengevat - aangevoerd dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan door het psychiatrisch dossier en het MRI-verslag van de radioloog niet in de medische beoordeling mee te nemen. Het Uwv heeft daarom onvoldoende rekening gehouden met appellants psychische en fysieke beperkingen. Voorts heeft appellant gemotiveerd aangevoerd dat hij om medische redenen een aantal met name genoemde functies niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de gronden terecht verworpen.
4.2.
Met juistheid is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen aanleiding is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts heeft bij appellant lichamelijk onderzoek verricht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant tijdens de hoorzitting gezien. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verkregen informatie van de behandelend psychiater van 22 oktober 2012, waarin als diagnosen paniekstoornis met agorafobie en depressie, eenmalig licht, zijn gesteld, alsmede het door appellant ingebrachte MRI-verslag van de radioloog, op kenbare wijze bij de beoordeling betrokken. De Raad volgt appellant niet in zijn betoog dat nadere informatie van zijn behandelend neuroloog noodzakelijk was. De Raad overweegt dat het MRI-onderzoek door de neuroloog is geïnitieerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op diens rapport van 18 januari 2013, rekening heeft gehouden met appellants verklaring tijdens de hoorzitting, dat de neuroloog opereren niet zinvol acht omdat appellant met name last heeft van zijn linkerbovenbeen en de hernia rechts zit.
4.3.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde en in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2013 neergelegde beperkingen van appellant met betrekking tot zijn arbeidsmogelijkheden op 7 november 2012. De Raad volstaat met een verwijzing naar de overwegingen onder 5 van de aangevallen uitspraak. De Raad onderschrijft deze overwegingen en voegt daaraan toe dat volgens de verzekeringsarts rekening moet worden gehouden met beperkingen ten aanzien van de concentratie, hoge tijdsdruk, conflictsituaties, sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden, en veelvuldige storingen en onderbrekingen. Appellant is aangewezen op werkzaamheden zonder hectiek, groot persoonlijk risico en grote eindverantwoordelijkheid. Daarnaast is appellant beperkt geacht voor avond- en nachtwerk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de informatie van de radioloog, waarin melding wordt gemaakt van foramenversmalling L4-L5 op basis van een uitpuilende discus met compressie op wortel L4 rechts (hernia), juist aanleiding gezien de fysieke belastbaarheid anders in te schatten, hetgeen zich in de FML heeft vertaald met (verdergaande) beperkingen op items buigen, duwen/trekken, tillen/dragen, traplopen, klimmen, zitten en boven schouderhoogte actief zijn. De Raad heeft geen aanwijzingen gevonden om het standpunt van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden.
4.4.
Evenals de rechtbank is de Raad op basis van de beschikbare medische informatie niet gebleken dat met de gestelde beperkingen van de FML niet op voldoende wijze aan de door het Uwv erkende problemen van appellant tegemoet is gekomen. Voor het aannemen van een medische urenbeperking bestaat daarom geen aanleiding.
4.5.
Het betoog van appellant dat (de bijwerkingen van) het medicijngebruik Tramacet aanleiding geeft tot verdergaande beperkingen volgt de Raad niet. Blijkens de FML is appellant reeds beperkt geacht voor persoonlijk risico, in die zin dat appellant vanwege verminderde alertheid beperkt is voor werken met gevaarlijke machines en werken op hoogtes.
4.6.
De in hoger beroep wederom ingebrachte informatie van de behandelend reumatoloog van 8 juli 2013, waarin geconcludeerd wordt tot pijnklachten, die gedeeltelijk verklaard worden door rug artrose met een mogelijk beginnende hernia in combinatie met tendomyogene pijnklachten, leidt niet tot de conclusie dat de fysieke beperkingen van appellant op 7 november 2012 zijn onderschat. Zoals uit de FML blijkt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de rugklachten en beperkingen aangenomen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen. Uit de vermelde brief van de reumatoloog is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants fysieke beperkingen voor het verrichten van arbeid.
4.7.
Nu appellant geen medische gegevens heeft overgelegd die reden vormen om de conclusies van de betrokken verzekeringsartsen in twijfel te trekken, ziet de Raad geen aanleiding om, zoals door appellant is verzocht, een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.8.1.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat de onder 2 vermelde (deel)functies, zijnde monteur (SBC-code 267050), allround medewerker car (SBC-code 315020) en monteur (SBC-code 111180) in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn en deze functies aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd mochten worden. Het Uwv heeft de geschiktheid van deze functies voor appellant in de resultaat functiebeoordeling van
28 september 2012 en in het arbeidskundige rapport van 7 maart 2013 afdoende toegelicht. De Raad merkt op dat, hoewel appellants belastbaarheid voor duwen/trekken in de (deel)functie van productiemedewerker wordt overschreden, het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hiervoor een voorziening van een duw- en trekhulp kan worden ingezet. Onder verwijzing naar de uitspraak van 6 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2703) overweegt de Raad dat ten aanzien van de aanschaf van een duw- en trekhulp niet valt in te zien op grond waarvan de aanschaf van een dergelijke voorziening niet in redelijkheid van een werkgever gevergd zou kunnen worden. Ook uit de door appellant in hoger beroep overgelegde (medische) informatie blijkt niet dat appellant niet in staat is voornoemde functies te verrichten. Evenmin leidt het medicijngebruik van appellant tot de conclusie dat deze functies voor hem ongeschikt zijn. De Raad merkt in dit verband op dat deelname aan het verkeer in deze functies niet is vereist.
4.8.2.
Uit het vorenstaande volgt dat de geschiktheid voor de overige door appellant in hoger beroep genoemde functies geen nadere bespreking meer behoeft.
4.9.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.8.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Mehagnoul

QH