ECLI:NL:CRVB:2015:397

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
13-5011 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en belastbaarheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 april 2012, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant werd ongegrond verklaard door het Uwv op 24 augustus 2012. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 1 augustus 2013.

Appellant stelde in hoger beroep dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen vanwege zijn chronische vermoeidheidsklachten en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moesten worden. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts, die de basis vormden voor het besluit van het Uwv, zorgvuldig waren opgesteld en geen inconsistenties vertoonden. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aan te tonen dat deze rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de FML voldoende beperkingen bevatte en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. De stelling van appellant dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag onjuist was vastgesteld, werd verworpen omdat deze niet nader was onderbouwd. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente of proceskosten.

Uitspraak

13/5011 WIA
Datum uitspraak: 13 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 augustus 2013, 12/2258 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 17 april 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 29 mei 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 24 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen vanwege zijn chronische vermoeidheidsklachten. Verder dienen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) meer beperkingen aangenomen te worden vanwege zijn fysieke klachten. Appellant is van mening dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2670).
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in de FML van 15 maart 2012 voldoende beperkingen zijn opgenomen. In deze FML zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van frequente lichtflitsen, geen omgeving met veel lawaai, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren en het hoofd in een bepaalde stand houden. De rechtbank heeft daarom in de aangevallen uitspraak onder 4.3 met juistheid verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 augustus 2012, waaruit volgt dat, ondanks dat geen diagnose is gesteld voor appellants vermoeidheidsklachten en bij lichamelijk onderzoek objectiveerbare afwijkingen ontbreken, rekening is gehouden met de vermoeidheids- en whiplashklachten van appellant. Daarbij acht de Raad van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 november 2014 en de gemachtigde van het Uwv ter zitting voldoende hebben toegelicht dat de in rubriek 4 opgenomen beperkingen zijn aangenomen vanwege appellants vermoeidheidsklachten en de in rubriek 5 aangenomen beperking vanwege zijn whiplashproblematiek. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens zijn rapport van 2 augustus 2012 getoetst of appellant in aanmerking komt voor een duurbeperking op grond van de Standaard Verminderde arbeidsduur, waarbij met juistheid tot de conclusie is gekomen dat appellant niet onder de daarin genoemde categorieën valt. Appellant heeft ook in hoger beroep niet met medische gegevens aangetoond dat de diagnose CVS is gesteld. Dat vanwege de chronische vermoeidheidsklachten van appellant ten onrechte geen (verdergaande) urenbeperking is aangenomen heeft appellant niet onderbouwd. Evenmin heeft appellant gestaafd dat vanwege zijn fysieke klachten meer beperkingen aangenomen zouden moeten worden.
4.3.
De - eerst ter zitting ingenomen - stelling dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag onjuist is vastgesteld treft geen doel. Appellant heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Niet gebleken is dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag ten onrechte is vastgesteld op 1 juni 2010.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML, heeft de rechtbank de beroepsgrond dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies niet passend zijn terecht verworpen. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 augustus 2012, waarin toereikend is gemotiveerd dat de functies in overeenstemming zijn met de in de FML opgenomen belastbaarheid van appellant.
4.5.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente geen aanleiding.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Mehagnoul
IvR