ECLI:NL:CRVB:2015:398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
13-5487 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was vastgesteld. Het Uwv had op 23 maart 2012 besloten dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde dit oordeel in haar uitspraak van 4 september 2013.

Appellant heeft in hoger beroep zijn medische gronden herhaald, waarbij hij stelde dat hij door een beroerte hersenschade had opgelopen, wat zijn functioneren ernstig beïnvloedde. Hij voerde aan dat de verzekeringsartsen te weinig beperkingen hadden aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kon uitvoeren. Ter onderbouwing overhandigde hij verschillende medische rapporten.

De Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat appellant niet had aangetoond dat deze rapporten inconsistenties vertoonden of onjuist waren. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant adequaat hadden vastgesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/5487 WIA
Datum uitspraak: 13 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 september 2013, 12/4676 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S. Akkas, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 23 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 7 mei 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 9 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep nagenoeg de in beroep aangevoerde medische gronden herhaald. Door zijn beroerte heeft appellant hersenschade opgelopen waardoor hij grote problemen heeft bij het verrichten van handelingen. Appellant heeft grote moeite met concentreren, denken en herinneren. Hij kan zijn aandacht niet bij het werk houden en kan niet twee handelingen naast elkaar verrichten. Ter zitting heeft appellant daaraan toegevoegd dat hij geen 40 uren per week kan werken. Doordat te weinig beperkingen zijn aangenomen kan appellant de voor hem geselecteerde functies niet uitvoeren. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een neuropsychologisch onderzoeksrapport van klinisch neuropsycholoog B.A. Appels van 10 juni 2014 overgelegd, alsmede een brief van internist-oncoloog H.J.H. van der Pal van 31 juli 2013, een brief van neuroloog
D. van de Beek van 23 juli 2014 en een brief van de afdeling neurochirurgie van
R. van den Berg van 2 september 2014.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2670).
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat op grond van de beschikbare gegevens de verzekeringsartsen, rekening houdend met de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in bezwaar op 30 juli 2012, bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid vastgesteld dat appellant zijn stelling dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen zijn aangenomen, niet met objectieve medische gegevens heeft onderbouwd. Ook in hoger beroep heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de medische beoordeling onjuist is. Daarbij acht de Raad van belang dat de verzekeringsarts beperkingen heeft opgenomen op de onderdelen 1.2, verdelen van de aandacht, 1.3, herinneren, 1.9.5, aangewezen op een voorspelbare werksituatie, kan niet flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud en 1.9.6, het aangewezen zijn op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens de FML aangepast op de onderdelen 1.9.2, aangewezen op vaste, bekende werkwijzen (routine-afhankelijk) omdat appellant geen twee taken tegelijk kan uitvoeren. Verder is een beperking opgenomen op de onderdelen 2.12.1, aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten vereist is (sommige beroepen in de dienstverlening), toelichting: niet veelvuldig direct klantencontact, 2.12.2, aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is (sommige beroepen in de zorg- en hulpverlening), toelichting: niet veelvuldig, 2.12.3, aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden (géén solitaire functie) en 2.12.5, aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangepast op de onderdelen 6.1, niet ’s nachts werken, 6.2, gemiddeld ongeveer 8 uur per dag werken en 6.3, gemiddeld ongeveer 40 uur per week werken. De stelling dat, nu in het neuropsychologisch onderzoeksrapport van
10 juni 2014 wordt geconcludeerd dat in vergelijking met 2011 het cognitief functioneren op enkele punten is verslechterd, sprake is van een neergaande lijn waardoor ook in 2012 sprake is van een verslechtering, volgt de Raad niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 december 2014 overtuigend uiteengezet dat de in hoger beroep overgelegde medische gegevens geen aanleiding zijn een ander standpunt in te nemen. Appellant heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat met de in de FML van 30 juli 2012 opgenomen beperkingen per de datum die in deze zaak in geding is, 7 mei 2012, in onvoldoende mate met zijn beperkingen rekening is gehouden.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de in bezwaar aangepaste FML van 30 juli 2012, heeft de rechtbank terecht onder verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 augustus 2012 en 20 juni 2013 vastgesteld dat voldoende is gemotiveerd waarom de belasting in de voor appellant geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De in hoger beroep aangevoerde grond dat appellant deze functies niet kan uitvoeren treft derhalve geen doel.
4.4.
Gezien hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Mehagnoul

TM