Uitspraak
3 april 2014, 13/5157 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante ontving sinds 30 oktober 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een onderzoek naar haar woon- en leefsituatie, dat werd uitgevoerd door de gemeente Almere, werd appellante gevraagd om mee te werken aan een huisbezoek. Appellante weigerde echter medewerking te verlenen, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering per 3 juli 2013. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij altijd bereid was om mee te werken aan het huisbezoek en dat zij op het uitkeringsadres woont. De Raad oordeelde dat er voldoende reden was voor het huisbezoek, gezien de twijfels over de juistheid van de verstrekte gegevens door appellante. De Raad benadrukte dat de handhavingsmedewerkers voorafgaand aan het huisbezoek duidelijk hadden gemaakt dat er twijfels bestonden over de woon- en leefsituatie van appellante, en dat zij haar medewerking had moeten verlenen.
De Raad concludeerde dat appellante niet had meegewerkt aan het huisbezoek en dat dit een schending van haar inlichtingen- en medewerkingsverplichting betekende. Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellante recht had op bijstand. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.