ECLI:NL:CRVB:2015:3984

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14/5191 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van het onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 17 januari 2011 heeft ziekgemeld als schoonmaakster vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 9 juli 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 6 mei 2013 geen recht heeft op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd in bezwaar en beroep door de rechtbank Amsterdam bevestigd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar lichamelijke en psychische beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar gebruik van antidepressiva en een vitamine D-tekort. Ze heeft ook betoogd dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen niet correct zijn toegepast.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de door het Uwv uitgevoerde verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig zijn geweest. De Raad heeft vastgesteld dat alle relevante klachten en medische gegevens zijn meegenomen in de beoordeling. De FML van 25 september 2013, die de beperkingen van appellante vastlegde, werd als juist beoordeeld. De Raad heeft ook opgemerkt dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft dat de door appellante ingebrachte medische informatie niet wezenlijk afwijkt van wat al bekend was.

Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn en dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 november 2015.

Uitspraak

14/5191 WIA
Datum uitspraak: 13 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 augustus 2014, 13/6893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. B.C.F. Kramer, advocaat, en A. Boussaka, haar zus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is op 17 januari 2011 uitgevallen voor haar werk van schoonmaakster vanwege rugklachten. Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 6 mei 2013 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaat, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 16 oktober 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep verzocht hetgeen zij in bezwaar en in beroep heeft gesteld als herhaald en ingelast te beschouwen. Voorts heeft zij betoogd dat zij gelet op haar lichamelijke en psychische beperkingen niet in staat is om te werken. Haar beperkingen zijn door het Uwv onderschat. Er is onvoldoende rekening mee gehouden dat appellante een antidepressivum gebruikt. Voorts heeft appellante een vitamine D tekort, hier is onvoldoende rekening mee gehouden. De verzekeringsgeneeskundige protocollen zijn niet op een juiste wijze toegepast. Zij heeft verzocht een deskundige te raadplegen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een brief overgelegd van I-psy van 14 juli 2014. De belasting in de geselecteerde voorbeeldfuncties overschrijdt haar belastbaarheid. Voorts is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte uitgegaan van opleidingsniveau 2.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze gronden niet slagen.
4.2.1.
Er heeft een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Alle door appellante naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Terecht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsartsen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellante niet bij hun beoordeling hebben betrokken. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en appellante lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossierstudie verricht en de hoorzitting bijgewoond. De door appellante in bezwaar ingebrachte medische stukken heeft zij betrokken bij haar beoordeling. Er is geen aanleiding anders dan de rechtbank te oordelen over de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
4.2.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen aanleiding is tot het oordeel te komen dat de beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
25 september 2013 de belastbaarheid van appellante niet juist weergeven. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante chronische lage rugpijn heeft, zonder objectiveerbare afwijkingen. Zij heeft matige psychische symptomen, met ziektegedrag en veel hulp van de omgeving. Er zijn sociale problemen, die niet makkelijk opgelost worden in de huidige situatie. In verband met de diagnoses rugpijn aspecifiek chronisch, overige psychische stoornis en posttraumatische stressstoornis neemt de verzekeringsarts beperkingen voor het verrichten van arbeid aan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien extra beperkingen aan te nemen en heeft deze neergelegd in de FML van 25 september 2013. Zij heeft naar behoren gemotiveerd dat gelet op het Protocol aspecifieke rugklachten enkele extra beperkingen moeten worden opgenomen in de FML. Appellantes grond dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen niet juist zijn toegepast slaagt niet. In dat verband verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873. Hieruit volgt dat de protocollen alleen een ondersteuning bieden voor de verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming en voor de vereisten waaraan het verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet voldoen wordt verwezen naar het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de verzekeringsarts terecht beperkingen aangenomen in verband met de posttraumatische stressstoornis en een pijnstoornis. Deze diagnoses zijn gesteld door een psychiater van de GGZ. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport geconcludeerd dat de overgelegde informatie van psychiater N. Bayat van de GGZ van
18 juni 2014 geen informatie bevat die wezenlijk anders is dan reeds bekend was en is meegewogen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er sprake van matige symptomen op het psychische vlak, dit volgt uit de eerdere en nieuwe informatie van de GGZ. Over de door appellante in hoger beroep overgelegde brief van I-psy van 14 juli 2014 merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat uit deze brief geen andere klachten naar voren komen dan waar reeds rekening mee is gehouden. Wat betreft appellantes grond dat er onvoldoende rekening is gehouden met het gebruik van een antidepressivum, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat niet uit de informatie van de behandelend sector blijkt dat appellante dit gebruikte op de datum in geding. Gelet op de informatie van de huisarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking aangenomen in verband met huisstofmijtallergie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat op basis van de Standaard beperking arbeidsduur niet een van die drie situaties van toepassing is waarin een urenbeperking is aangewezen, te weten preventief, op basis van beschikbaarheid en op energetische gronden.Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij door een arts in het kader van de Ziektewet en door een bedrijfsarts van ArboVitale zwaarder beperkt is geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de ZW-arts globaal beperkingen heeft vermeld, maar geen FML heeft opgesteld. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat de ZW-arts ten onrechte beperkingen heeft aangenomen die meer passend zijn bij een radiculair syndroom, in plaats van bij aspecifieke rugklachten. De van de rug gemaakte MRI geeft volgens de huisarts geen verklaring voor de rugklachten. Ook de bedrijfsarts van Arbovitale heeft alleen globale beperkingen vermeld. Daarbij wordt erop gewezen dat het volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 31 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2581) de uitsluitende taak van de verzekeringsarts is om de beperkingen van verzekerden in kaart te brengen en vast te leggen in een FML en is de verzekeringsarts daarbij niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts ingevuld exemplaar van de FML. Ook is hierbij overwogen dat er niet aan kan worden voorbijgegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen, dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de betrokkene in het kader van de Wet WIA. Gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd is er geen aanleiding te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank over de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de Raad het voor zijn oordeelsvorming niet noodzakelijk heeft geacht het verzoek van appellante in te willigen om onderzoek door een medisch deskundige te gelasten.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de voor appellante geselecteerde functies voor haar geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd dat ondanks de signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling de belasting van de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Appellantes grond dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte is uitgegaan van opleidingsniveau 2 slaagt niet. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is voldoende toegelicht waarom kan worden uitgegaan van dit opleidingsniveau. Appellante heeft bij de arbeidsdeskundige verklaard het volledige lager onderwijs in Marokko te hebben gevolgd. Dat zij analfabeet zou zijn en het Nederlands in het geheel niet kan lezen, noch kan schrijven is niet aannemelijk, gelet op de geruime tijd (vier jaar) dat appellante heeft deelgenomen aan de inburgeringscursussen. Verder is het aannemelijk dat appellante het Nederlands op een elementair niveau begrijpt, spreekt en leest.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk

AP